12e 13e eeuw Tempeliers


Op grond van toponiemen, tradities of sagen van een relatie met de Tempelorde verdachte locaties zijn inderdaad voor een belangrijk deel vestigingen van deze Orde geweest of hebben tenminste op een of andere wijze tot deze Orde in relatie gestaan. Meer in het algemeen: Waar sprake is van toponiemen en van tradities, waarbij de naam ”tempel” of “tempelier” in het geding is, is het niet onredelijk de mogelijkheid in overweging te nemen dat er een relatie met de Tempelorde heeft bestaan. De Tempelorde heeft in het Rivierengebied, mogelijk ook daarbuiten, een bepaald vestigingsbeleid gevoerd. Dit was gericht op het op de “waterstaatkundige” situatie afgestemd beveiligen en vergemakkelijken van verkeer en transport, zowel ten dienste van de Orde zelf als van pelgrims en reizenden in het algemeen.

In het Rivierengebied leidde dit tot het inrichten door de Orde van mogelijk een twintigtal of meer “steunpunten”, waar de komende en gaande man een veilig onderkomen vond en hulp bij het vervolgen van zijn weg. De status van deze steunpunten varieerde van eenvoudige kloosters via “camerae” tot simpele herbergen, veerhuizen en hoeven, waar geen ordelid permanent woonachtig was en waar een huurder zorg droeg voor de steun aan de reizigers.


Invloed van de Tempeliers op het ontstaan van de stad


Bij gebrek aan schriftelijke gegevens is het niet mogelijk om meer in bijzonderheden aan te geven hoe een en ander organisatorisch vorm werd gegeven.  Maar je kunt je wel afvragen wie de handelsweg, de waterlopen en stadsmuur ontworpen, gefinancierd en uitgevoerd hebben. Wie hadden de kennis en het vermogen om dat alles tot stand te brengen en te onderhouden?


Opvallend is, dat na de beslissing van de bisschop van Utrecht in 1157 over een periode van anderhalve eeuw lang geen enkele schriftelijk stuk dat op de Tempel in Noord-Nederland betrekking heeft werd gevonden. Pas in 1300 verschijnt er weer iets, maar dit is gering van omvang en weinig duidelijk van inhoud. Kort daarop hield de Orde op te bestaan, uiteraard ook als mogelijke bron van schriftelijke stukken. Heeft ze, nadat haar in 1157 in het Utrechtse haar plaats werd gewezen de moed laten zakken en heeft ze daarna anderhalve eeuw lang Noord-Nederland maar links laten liggen?

Zo is bepaald haar aard niet. Bovendien, in het voorgaande werd steeds weer geconcludeerd, dat ons land een aanzienlijk aantal locaties telde, die op een of andere wijze tot de Tempelorde in relatie stonden. Hoe valt dit te rijmen?

Begrijpelijk wordt de situatie, wanneer men aanvaardt, dat de Tempelieren na hun aanvaring met de bisschop van Utrecht in 1157 hun vestigingsbeleid in de Noordelijke Nederlanden beter hebben afgestemd op de omstandigheden die ze er aantroffen. Bekend is, dat de Orde bij de keuze van vestigingsplaatsen met overleg te werk ging. Het ontbrak haar daarbij niet aan plooibaarheid en praktische zin. Het is alleszins redelijk te veronderstellen, dat ze haar voorkeur in dit geval verlegd heeft.

Blijkbaar heeft ze zich gerealiseerd, dat ze gevaar liep betrokken te worden in een machtsstrijd met zeer diepe historische wortels. Het zou heter zijn hier buiten te blijven. Om geen weerstand op te roepen dient alle vertoon van macht en zelfs de schijn daarvan vermeden te worden. Anders dan gebruikelijk zou daarom boven de Maas afgezien kunnen zijn van expanderende commanderijen en kloosters met een grote economische en politieke macht. De Orde zal zich dan beperkt hebben tot het in het leven roepen van een groot aantal eenvoudige hoeven, gasthuizen, veerhuizen en dergelijke, langs doorgaande wegen. Haar eerste doelstelling – het beveiligen van wegen en het behulpzaam-zijn en beschermen van pelgrims en andere reizenden zou zodoende toch bereikt worden. Is dit inderdaad het geval geweest, dan zal ze er zeker voor gewaakt hebben, dat de voorzieningen ter plaatse goed geïntegreerd waren in de locale situatie en door de omgeving als eigen, niet van buiten opgelegd, werden ervaren. Dit maakt dan het geruisloos en onopgemerkt verdwijnen van De Tempel uit Noord-Nederland op zijn beurt ook meer begrijpelijk. Bij gebrek aan schriftelijke gegevens is het niet mogelijk om meer in bijzonderheden aan te geven hoe een en ander organisatorisch vorm werd gegeven, maar er zal voor gezorgd zijn, dat een en ander niet beleefd kon worden als een bedreiging voor de beslissingsvrijheid van de locale geestelijkheid. Ordeleden zullen slechts bij uitzondering in deze vestigingen woonachtig zijn geweest. De dagelijkse leiding zal overgelaten zijn aan pachters, zetbazen, personeelsleden, enz Kortom: er vormt zich een soortgeljk beeld als in de voorgaande hoofdstukken geleidelijk naar voren is gekomen.


Wanneer het geschetste vermoeden juist is, dan ligt in het georiënteerdzijn van het bisdom Utrecht op het Duitse keizerrijk, het in verweer tegen het centraliserende streven van Rome en de taktvolle dienende houding van de Tempel orde hier tegenover de verklaring voor het feit, dat aanwezigheid van de Orde boven de Maas zo verschilt van die ten zuiden van de Maas


Waarschijnlijk is het voor de kennis van de geschiedenis van de Tempelorde in Noord-Nederland van belang aandacht te besteden aan het gebeuren rond de Orde in Duitsland. Nederland boven de rivieren was indertijd een deel van het Heilig Roomse Rijk. Ook behoorden delen van ons land kerkelijk tot de bisdommen Keulen en Munster.