14e 15e 16e eeuw Renaissance


De vroegmoderne tijd is een periode waarin alchemie ongekend populair wordt en besproken wordt in alle kringen van de samenleving. Boeken over alchemie in al zijn aspecten verschijnen meer dan ooit tevoren. De alchemie maakt deel uit van een invloedrijke medische hervormingsbeweging die start met Paracelsus.


Samenhangend met de uitvinding van de drukpers, de toenemende urbanisatie, geletterdheid en welvaart verschijnen er meer en meer alchemistische boeken, niet alleen in het Latijn, maar ook in de volkstalen. Het gaat daarbij ook om vakgerichte boeken, zoals distilleerboeken, maar meer algemeen ook om handboeken. Wat dit genre betreft is vooral de Alchemia van Andreas Libavius uit 1597 (wel in het Latijn) van belang, welke bijdroeg aan de professionalisering en 'academisering' van het vak.


Alchemie maakt deel uit van wat een 'esoterisch veld' genoemd kan worden. Er is sprake van een toenemende belangstelling in hermetische, esoterische disciplines zoals magie, astrologie, hermetisme en neoplatonisme, waarbij de notie van universele sympathie niet onbelangrijk is.

Alchemie interacteert met die disciplines. Zo wordt 'de' alchemistische theorie verrijkt met kosmologische principes via de neoplatonist Marsilio Ficino (de vertaler van het Corpus hermeticum) en Agrippa von Nettesheim. De bezielende essentie in de kosmos (wereldgeest) wordt nu bijvoorbeeld geïdentificeerd met de kwintessens. Daarbij stelde Ficino de metalen voor als levend, gelijk aan planten. Verder begint men stukken uit de Bijbel ook alchemistisch te interpreteren, hoewel dat aanleiding tot controverse geeft. Van een dergelijke kruisbestuivingen was in de middeleeuwen geen sprake. De technologische potentie van de alchemie wordt steeds duidelijker, en wordt meer en meer benut door beschermheren.


Invloed van de Moderne Devotie op het karakter van de stad

Vooral door toedoen en de energie van Florens Radewijns ontstaan er met name in Amersfoort een aantal praktiserende samenlevingsverbanden van niet religieuze mannen en vooral vrouwen die zich toeleggen op het doen van humane werken, zoals ziekenverzorging, het opvangen en huisvesten van wezen, het onderwijzen van kinderen en het voeden van armen en behoeftigen.


De naakte waarheid is niet te vinden, ze gaat gehuld in symbolen, beelden, tekens en verhalen.

Een symbool is een teken of beeld waarbij geen natuurlijke relatie bestaat tussen de representatie van het teken en de betekenis die ermee wordt uitgedrukt.

Een symbool is een betekenisdrager; het heeft enerzijds een vorm of representatie, en anderzijds een betekenis. De betekenis van een symbool is conventioneel; zij berust meestal op afspraken die de gebruikers van het symbool of (zoals in de taal) de gebruikers van het systeem waar het symbool deel van uitmaakt ooit hebben gemaakt. De semiotiek onderscheidt naast het symbool twee andere soorten tekens: de index en het icoon.


In ons dagelijks leven komen symbolen op allerlei plaatsen terug. Ze bepalen ons straatbeeld met vlaggen, handelsmerken, logo’s en reclameborden. In het verkeer komen we talloze afbeeldingen tegen die ons vertellen wat we wel of niet mogen doen of die ons waarschuwen voor gevaarlijke situaties.


Symbolen worden gebruikt in vrijwel alle wetenschappen zoals de wiskunde, de logica en de natuur- en scheikunde, om te streven naar eenvoud en zo veel mogelijk ondubbelzinnigheid in de uitspraken; er worden, dikwijls na verhitte debatten, nauwkeurige afspraken gemaakt over hun betekenis, zodat later zo precies mogelijk gepraat kan worden over de begrippen die in de betreffende wetenschap worden bestudeerd.


De cultuur wordt ook wel gezien als een groot symbolenspel waar religie, kunst, wetenschappelijke en filosofische kennis alsmede economische verschijnselen deel van uitmaken. Maar wellicht vinden we een van de meest complexe en tegelijkertijd meest gebruikte vorm van symbolen terug in de gesproken en geschreven taal.


Het woord ‘symbool’ heeft zijn oorsprong in het Griekse zelfstandige naamwoord ‘symbolon’ of ‘sumbolon’, dat teken, kenteken of herkenningsteken betekent, en het werkwoord ‘symballoo’, dat ontmoeten, bijeenbrengen of vergelijken betekent. Ook komt ons woord 'symbool'van het Griekse werkwoord 'syn-ballein' wat 'samenvallen' betekent. In het symbool valt de 'feitelijke' en beleefde werkelijkheid samen; er is geen streng onderscheid tussen beide. Symbolen zijn tekens, beelden, uitdrukkingen die een dubbele gerichtheid bevatten. Het symbool ontleent zijn bijzondere kracht aan het gegeven dat de letterlijke betekenis verwijst naar een tweede, die de eerste overstijgt. (Messing, 1977)


Een allusief verhaal of allusie, toespeling of zinspeling is een stijlfiguur waarbij naar een algemeen feit, een bekende persoon, een bekende gebeurtenis, een bekende tekst enz. wordt verwezen, met gebruikmaking van indirecte verwijzingen, woordspelingen etc, of (in het geval van aposiopesis) door naar het genoemde toe te werken maar het niet expliciet te noemen. Het betreft hier dus hoofdzakelijk allerlei vormen van insinueren.


De repressieve doctrine van kerk en staat, Inquisitie, ketterij, heksenvervolgingen.

De Inquisitie (van het Latijn inquisitio = onderzoek), voluit: Inquisitio haereticae pravitatis (onderzoek naar de perversiteit van de ketterij), was een rechtbank van de Katholieke Kerk, belast met de opsporing van, het onderzoek naar en het opleggen van straffen aan ketters.


Naast de pauselijke inquisitie bestonden de Spaanse Inquisitie (1478-1834) en de Romeinse inquisitie (1542-1965).

De Spaanse Inquisitie werd in 1478 opgericht, nadat Isabella van Castilie en Ferdinand van Aragon met elkaar gehuwd waren, en samen naar vergroting en versterking van hun koninkrijk streefden. Tomás de Torquemada, dominicaan, werd in 1481 voor Spanje tot grootinquisiteur aangesteld; in 1492 werd in Spanje de akte van verdrijving uitgevaardigd en in dat verband zijn toen ongeveer 160.000 joodse families Spanje ontvlucht. De Raad van Beroerten, die in de zestiende eeuw in verband met de Nederlandse Opstand werd ingesteld door de vertegenwoordiger van de Spaanse koning de hertog van Alva, wordt ten onrechte soms als een instrument van de Inquisitie van de Katholieke Kerk beschouwd.


Heksenvervolgingen

In Europa werden heksen vervolgd vanaf de 14e eeuw. De meeste heksenprocessen vonden plaats tussen ongeveer 1450 en 1650. Ook in de Nederlanden werden onschuldige mensen beticht van hekserij, gefolterd en omgebracht. De meerderheid bestond uit vrouwen.


In de 16e eeuw was er in Europa regelmatig hongersnood vanwege misoogsten. Deze waren al ca. 1560 begonnen ten gevolge van een klimaatsverandering (de kleine ijstijd), maar vonden hun hoogtepunt rond 1595. Door die mislukte oogsten stegen de graanprijzen. Het was een periode midden in de Tachtigjarige Oorlog. Bovendien was er in 1592 een wolvenplaag in Amersfoort. De wolven kwamen door honger gedreven uit Duitsland hierheen en vraten het wild en het vee op. In 1595 was er watersnood in de stad door een overstroming van  de Rijn. Er was sprake van werkloosheid en armoede. Die misoogsten, de wolvenplaag, de pest en overstromingen moesten natuurlijk een oorzaak hebben en deze werd gezocht in het bovennatuurlijke. Daar moest toverij in het spel zijn. Men vond zondebokken in  impopulaire personen die zich op enigerlei wijze verdacht hadden gemaakt.


Het verbond van heks en duivel; Het boek, dat geheel te lezen is door op de hoofdstukken te klikken, gaat o.a. over de opkomst van de heksenleer en over processen in de Nederlanden (o.a. Amersfoort) rond 1600 en hun maatschappelijke achtergrond.


Broederschappen

Broederschappen hebben een lokale werking gebonden aan het grondgebied van een kerk of kapel. Katholieke broederschappen onderscheiden zich nadrukkelijk van andere verzuilde Christelijke verenigingen: het engagement van een broederschap is geïnspireerd door de katholieke doctrine, waarbij de devotie en geloof centraal staan. Leden van een broederschap moeten geen geloften afleggen en zijn zelf niet onderworpen aan het kerkelijk recht.  Broederschappen kenmerken zich door hun traditie, devotie en zijn hiërarchisch van opbouw. Sommige broederschappen bestaan uit een tiental leden, maar andere kunnen groeien tot duizenden leden.


De eerste broederschappen zijn in de Middeleeuwen ontstaan in parochies en wijdverbreid verschijnsel, aanvankelijk in de Katholieke Kerk, waarbij leken zich aaneensloten om een godvruchtig doel te dienen. Ze hadden maatschappelijk aanzien en vormden een sterke gemeenschap van leken. Vele broederschappen hadden privileges die ze in hun titelkerk konden afdwingen.


















Bron: Bemmel,  Beschrijving der Stad Amersfoort pg. 116