Alchemie in de vroegmoderne tijd
De vroegmoderne tijd is een periode waarin alchemie ongekend populair en besproken werd in alle kringen van de samenleving. Boeken over alchemie in al zijn aspecten verschenen meer dan ooit tevoren. De termen chemie en alchemie werden in de vroegmoderne tijd als synoniemen gebruikt en de verschillen tussen alchemie, chemie en o.a. metallurgie of zelfs kookkunst waren niet zo helder afgebakend als in de huidige tijd.
Paracelsus en de medische alchemie
De belangrijkste naam in deze periode is de veel bestudeerde Aureolus Philippus Paracelsus (Theophrastus Bombastus von Hohenheim, 1493-1541). Hij verbond alchemistisch-chemische methoden en experimenten met de productie van specifieke geneesmiddelen (iatrochemie), en theoretiseerde tevens over het ontstaan en behandelen van ziektes, alsmede de plaats van de mens met ziel, lichaam en geest binnen de kosmos. Met paracelsianisme kan verwezen worden naar dit geheel van iatrochemie, kosmologie en ziekte- en mensbeeld. Paracelsus schreef verder echter ook nog over magie, astrologie en onorthodoxe religieuze ideeën (zie bijvoorbeeld de Philosophia Sagax). Hoewel zijn medische hervorming in de loop van de zestiende eeuw veel navolging vond, kon niet elke iatrochemist zich in Paracelsus' ideeën vinden om wetenschappelijke, filosofische, morele of godsdienstige redenen. Daarom kan het soms handig zijn een onderscheid te hanteren tussen paracelsianisme en iatrochemie. Paracelsus bestreed de op dat moment traditionele Galenische geneeskunde, waarmee hij tegen de gevestigde orde in ging. Tevens was hij een pionier in het gebruik van chemicaliën en mineralen in de geneeskunde, terwijl in de traditionele geneeskunde voornamelijk recepten o.b.v. organisch materiaal courant waren. Toch treft men minerale geneesmiddelen bijvoorbeeld ook aan bij de vroegere Johannes Rupescissa (14e eeuw). Aan de medische theorie met de bekende vier elementen voegde Paracelsus voorts het tria prima van mercurius (kwik), sulfer en zout toe. Ziekte en gezondheid van het lichaam waren volgens hem afhankelijk van de harmonie tussen de mens (de microkosmos) en de natuur (de macrokosmos), en bij de behandeling van ziekten diende men specifieke medicamenten in te zetten, gericht op de ziekte(verschijnselen), i.p.v. op het weer in balans brengen van de traditionele, Galenische, lichaamssappen.
John Dee
Een goed voorbeeld van de algehele toename van belangstelling voor esoterie in de vroegmoderne tijd was, en is, de Engelsman dr. John Dee (13 juli 1527 - december 1608). Hij mag een leergierig universeel geleerde heten: hij studeerde op het vasteland wiskunde, geografie en rechten. Na beschuldigd te zijn van hekserij en majesteitsschennis vluchtte hij terug naar Engeland. Daar werd hij 'wetenschappelijk adviseur' van koningin Elizabeth I. Dee verdiepte zich in onder meer in cryptografie en astrologie, maar ook steeds meer in natuurmagie en alchemie. Op hem waren dan ook geleerden als Roger Bacon, Raimundus Lullus (Ramon Llull) en Agrippa von Nettesheim van invloed, namen verbonden aan alchemie en magie. Dee's groeiende interesses in alchemie, magie, astrologie en natuurfilosofie komen onder andere samen in zijn Monas Hieroglyphica uit 1564, gedrukt in Antwerpen. Dit betrekkelijk korte werk was duidelijk beïnvloed door de kabbala. Dee werkte een tijd samen met de exuberante Edward Kelley, met wie hij de weg van theurgie insloeg (zie Magie): zij voerden diverse seances uit en hadden engelengesprekken (een dagboek hiervan is bewaard gebleven) middels een kristallen bol. Overigens claimde Kelley tevens een poeder te bezitten wat kwik zou veranderen in goud. Kelley zou door zijn exuberante uitspraken en gedrag aan de basis liggen van het populaire beeld van de alchemist-charlatan dat overal in de literatuur opdook.
Tycho Brahe (1546-1601), beter bekend om zijn astronomische en astrologische onderzoeken, was ook een alchemist. Hij had voor dat doel een laboratorium laten bouwen in zijn Uraniborg observatorium.
Andere bekende namen in dit verband zijn bijvoorbeeld nog Bernard G. Penot (Penotus), Andreas Libavius, Isaac Hollandus, Jan Baptist van Helmont, Isaac Newton, George Starkey, Michael Maier, Joachim Tancke (Tanchius), Guglielmo Grataroli (Gratarolo, Gratarolus) en Heinrich Kunrath.