De Orde van de Arme Ridders van Christus en de Tempel van Salomo (Latijn: Pauperes commilitones Christi Templique Solomonici)


De Tempeliersorde is een vroeg-christelijke kruisridderorde die ten tijde van de kruistochten als klein onderdeel van de kruisvaarderslegers een Heilige Oorlog tegen de moslims voert in het Heilige Land. Ze hebben een structuur als een monnikenorde naar het model van de verwante cisterciënzers en zowel monastiek als militair actief. De orde ontstaat uit een broederschap van vooral Franse kruisvaarders, waarvan tenminste de Franse edellieden Hugo van Payns en Godfried van Sint-Omaars, dat toen overigens in het graafschap Vlaanderen lag, deel uitmaakten. De broederschap legt rond 1118 de klassieke monastieke geloften van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid af ten overstaan van de Latijns patriarchaat van Jeruzalem. De orde wordt vervolgens officieel erkend door de Katholieke Kerk in 1129 en blijft bijna 200 jaar bestaan. De Tempeliers worden uiteindelijk zo machtig en rijk, dat de Franse koning Filips de Schone er alles aan zal doen om van hen af te komen en tegelijkertijd hun vermogen te bemachtigen.

De orde wordt officieel erkend door de Katholieke Kerk in 1129 en blijft bijna 200 jaar bestaan. De Tempeliers worden uiteindelijk zo machtig en rijk, dat de Franse koning Filips de Schone er alles aan zal doen om van hen af te komen en tegelijkertijd hun vermogen te bemachtigen.


De Tempelorde was actief in de 12de en 13de eeuw. Schriftelijke bronnen uit die tijd en uit onze omgeving zijn schaars. Een oude, maar verder moeilijk te identificeren oorsprong van de locaties is dan te verwachten.


- De tempelorde werd in 1312 opgeheven. De dijkgordels waren in de voorafgaande tijd nog niet gesloten. Het water stroomde min of meer vrij door het gebied. Wilde de Orde in die tijd in deze streken aanwezig zijn, dan was zij aangewezen op de spaarzame hoger gelegen gebieden: oeverwallen,stroomruggen, zandopduikingen en omringende hogere zandgronden.


- Grote belangstelling van de Tempelorde ging uit naar verkeer en transport. Als eerste en belangrijkste taak zag zij: de zorg voor pelgrims en andere reizenden en het beveiligen van de routes naar het Heilig Land. Zoals elk leger, was ze er op uit, de eigen aanvoerwegen en communicatielijnen te verzorgen en te beschermen.


- De strijd in het Heilig Land en de organisatievorm van de geestelijke ridderorden bracht met zich, dat er relatief veel gereisd moest worden ( J. Burgtorf en H.Nicholson ). De monastieke “stabilitas loci” van de traditionele kloosterorden maakte bij hen plaats voor “mobilitas loci”. De broeders traden niet toe tot een bepaald klooster, maar tot de orde als geheel. Bij hun intrede werd hun op het hart gedrukt, dat ze bereid moesten zijn te gaan, waar de meester hen zou zenden. Reizen was in die dagen een tijdrovende, moeizame en gevaarlijke aangelegenheid. Dit alles maakt begrijpelijk, dat plaatsen, waar de belangstelling van de Tempelorde naar uit ging, vooral gevonden worden langs de verkeerswegen van die dagen.


- Voorts: het verkeer in ons rivierengebied kende in de betreffende tijd een bijzondere problematiek. Enerzijds waren de rivieren zelf reeds eeuwenlang belangrijke verkeersaders, vooral voor het transport van goederen en voor de handel met landen over zee. De rol, die riviertollen in de loop der eeuwen gespeeld hebben, spreekt wat dit betreft een duidelijke taal. Dordrecht, Dorestad, Tiel, Zalt-Bommel en Heerewaarden waren in de (vroege) middeleeuwen al belangrijke handelsnederzettingen. Hier stond tegenover, dat het verkeer over land zich in het deltagebied voor bijna onoverkomelijke moeilijkheden zag geplaatst. Het was een gebied van meanderende rivieren en strangen, van moddervlakten en moerassen met een ondoordringbare begroeiing. Bij hogere waterstanden stonden grote oppervlakken onder water. Overstromingen veranderden het landschap voortdurend. De schaarse bevolking leefde er geïsoleerd op zandopduikingen enz. min of meer buiten het bereik van een centraal gezag. Vooral het Noord-Zuid verkeer over land, dwars op de rivieren, was bemoeilijkt.


Het valt te begrijpen, dat de Tempelorde zich vanuit haar taak geroepen voelde dit gebied voor verkeer te land veiliger, meer toegankelijk en beter passeerbaar te maken. De Orde was in feite een staand leger met een duidelijke militaire, hiërarchische structuur. Een streven tot beveiliging en facilitering van het verkeer in het rivierengebied zal geleid hebben tot een planmatige aanpak. Langs reeds bestaande routes werden enkele tientallen steunpunten ingericht, met name daar, waar de reiziger op moeilijkheden stuitte. Hier dus vooral daar, waar de weg een water kruiste. Daar moest gezorgd worden voor een overzetmogelijkheid, of er moest een doorwaadbare plek gezocht, onderhouden en aan passerende reizigers gewezen worden. Voor veilig onderkomen moest worden gezorgd, enz.

Begrijpelijk is zo, dat de bewuste locaties juist in het deltagebied zo veelvuldig voorkomen, dat ze op bepaalde laaggelegen trajecten clusteren en vooral daar worden aangetroffen, waar een weg een waterloop kruist.


Hoe waren de Tempelieren op deze locaties aanwezig?


Aannemen dat de Tempelieren op de betrokken locaties gevestigd of tenminste op een of andere wijze actief aanwezig zijn geweest, maakt inderdaad de gevonden regelmatigheden begrijpelijk. Een vraag blijft wel, wat aanwezig of actief zijn hier kan hebben betekend. Men denkt hier gemakkelijk aan rijke kloosters, sterke vestingwerken, romantische kastelen, enz. Feitelijke gegevens ontbreken hier volledig. Er valt slechts te vermoeden.


Zeker is wel, dat aan vestigingen in de vorm van uitgebreide kloosters, kastelen of vestingwerken niet gedacht mag worden. Meer dan “hofsteden”, waarin ten hoogste een vijftal ordeleden samen met lekenpersoneel woonachtig was, zijn niet te verwachten. Meestal zal de opzet zelfs meer bescheiden zijn geweest. Vier vormen lijken mogelijk:


- 1. Niet valt uit te sluiten, dat er onder de vestigingen een of enkele zelfstandige commanderijen waren. Gezien het ontbreken van elk bericht hierover lijkt de kans hierop wel verdwijnend klein.


- 2. Meer voor de hand liggend is, dat een aantal vestigingen de status hadden van “klooster”. Deze waren dan ondergeschikt aan een commanderij elders. Er waren enkele ordeleden woonachtig, waaronder een kapelaan. Er was een kleine kapel en mogelijk een begraafplaats.

Soms bleef in de traditie de benaming ” klooster” bewaard, zoals in Linden. In een oorkonde wordt een kapel in de parochie Aalburg vermeld. In Goessen is sprake van een begraafplaats. Ook vestigingen, die de indruk wekken wat omvangrijker te zijn geweest - Beuningen, Huissen, Beek, Elburg, Heusden - zouden kloosters geweest kunnen zijn.


- 3. Een vestiging, waar slechts èèn tempelier woonachtig was, werd “camera” genoemd. Vaak was dit ordelid – de voor de gang van zaken verantwoordelijke figuur - niet permanent aanwezig. Er moest dan voor hem wel steeds een kamer beschikbaar gehouden worden (H.Nicholson, 2001, pg. 121 en 130).

Waarschijnlijk zijn onder de locaties in het rivierengebied verscheidene camerae geweest. Merkwaardig is in dit verband, dat van de Vorstkamer in Leeuwen nog steeds verteld wordt, dat er voortdurend een kamer voor “de vorst” in gereedheid gehouden moest worden. (Ook bij “De Tempel” in Berkel en Rodenrijs wordt gesproken van een kamer, gereserveerd voor “de heer”)


- 4. Dikwijls zal het zijn voorgekomen, dat een boerderij, een veerhuis of een herberg - eigendom van de Tempelorde – eenvoudig verhuurd werd. Ordeleden waren er dan niet woonachtig. Bijvoorbeeld van de hoeven te Aarle-Rixtel en te Heesbeen wordt uitdrukkelijk vermeld, dat deze op een gegeven moment verhuurd waren. De huurders zullen in deze gevallen namens de Orde de honneurs hebben waargenomen als veerbaas, herbergier, gids, verstrekker van voedsel en aalmoezen, enz. De Orde stond dan garant voor een goede gang van zaken en voor continuïteit.


Hoe dit moge zijn, het feit, dat de naam “Tempel” in de volksmond zo veelvuldig en zo veel eeuwen lang in toponiemen bewaard bleef, toont, dat de aanwezigheid of werkzaamheid van de Tempelieren gedurende meerdere generaties indertijd indruk heeft gemaakt. Aangenomen mag worden, dat in het algemeen een sfeer werd uitgestraald van veiligheid, gastvrijheid, betrouwbaarheid, hulpvaardigheid, liefdadigheid , wereldkundigheid, enz.



De Tempelorde in Nederland


Tempeliers als bouwers


Tempelieren in Nederland


Bron: De Tempelorde in de Nederlandse geschiedschrijving