Egypte


Toth, de Egyptische god van de maan, de magie, de kalender, de schrijfkunst en de wijsheid, is in het Grieks mogelijk nog bekender onder de naam Hermes Trismegistus. Hij is de bedenker van de alchemie. De letterlijke betekenis van het woord is ‘verbinding’. De alchemie bedrijven komt neer op het leggen van verbindingen. De vrouwelijke evenknie van Toth is de god Ator. Zij wordt gezien als de eerste beoefenaarster van de alchemie. Pas veel later zal Filippus de Evangelist de essentie van de alchemie verwoorden:

De naakte waarheid is in de wereld niet te vinden,

De waarheid gaat gehuld in symbolen, beelden en verhalen

Langs een andere weg kan men geen waarheid vinden…..


Jeruzalem


In het ‘Testimonium Flavianum’ beschrijft de Joodse geschiedschrijver Josephus Flavius uiterst beknopt de opkomst van het Christendom in Jeruzalem rond het jaar 37 n.Chr. In dit Jeruzalem Christendom spelen de joodse waarden nog een belangrijke rol. Opvallend is de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw. Jezus wordt niet gezien als ‘zoon van god’. Maria Magdalena is de belangrijkste volgeling en ook de meest ingewijde. De broer van Jezus, Jacobus wordt na de dood van Jezus de leider en tevens de eerste bisschop van de spirituele, gnostische beweging.


In het jaar 60 n.CHr. komt Paulus op de proppen en verandert het Jeruzalem Christendom. De oudste gnostische vorm van het Christendom is oorspronkelijk bedoeld voor de Joden zelf. Ook de besnijdenis blijft voor hun gewoon gehandhaafd. Paulus kent Jezus echter alleen van na de verrijzenis en zegt dat hij Jezus persoonlijk heeft ontmoet in een visioen. Hij breekt met de oude gewoonte en gaat prediken bij de heidenen en schaft de besnijdenis voor de nieuwe Christenen af.  Later verandert hij het Jeruzalem Christendom in een Romeinse versie met de transmutatie van brood en wijn in het lichaam en bloed van Christus als belangrijkste verschil. De Romeinse keizer Constantijn ziet het nut in van het monotheïsme en maakt de Romeinse versie van het Christendom tot staatsgodsdienst.


In het begin bestonden er meerdere evangeliën. Tijdens het concilie van Hippo (393) werd de canon van de Bijbel’ bepaald. Het zijn overigens tussen de dertig en honderd evangeliën geweest. In het verdrag van Nicea in de vierde eeuw werd de canon bevestigd. Al de andere evangeliën, de apocriefe boeken, werden vanaf dat moment door de kerk als ketterij beschouwd. Deze geschriften werden dan ook vernietigd en de bezitters daarvan gedood. Hele gemeenschappen werden uitgemoord, zoals de gemeenschap van de Katharen, die weigerden Jezus als de zoon van God te accepteren. Ook de Oosters orthodoxe kerk erkende Jezus niet als de zoon van God. Veel later, in 1306 volgde ook de Tempelieren omdat zij in het diepste geheim het Jeruzalem Christendom bleven aanhangen.


Kruisridders


In de elfde eeuw ontstaan gedurende de verschillende kruistochten meerdere, min of meer militaire kruisridderorden met als een van de bekendste de Tempelieren. Zij staan bekend als de beveiligers van pelgrims en de pelgrimsroutes naar Jeruzalem. Verder zijn er de Johannieters, bekend als de hospitaalridders, De orde van Calatrava. In de Nederlanden meer bekend als de Cisterciënzer orde. Als laatste is er nog de Duitse orde, waarvan zich een afdeling zich in de twaalfde eeuw in Utrecht zal vestigen.


De ‘monniken’ van deze orden bedienen zich in hun communicatie vaak van tekens, codes, symbolen en soms zelfs geheime aanrakingen om zich onderling kenbaar te kunnen maken, maar ook omdat ze eenvoudigweg niet of nauwelijks konden lezen en schrijven. (kopiëren is naschrijven, meestal zonder te weten wat!)


In 1306 wordt de Tempeliersorde vanwege ketterij door de paus van Rome ontbonden. Hun belangrijkste bezittingen gaan naar de Johannieters en hun enorme rijkdommen vervallen aan de Franse koning. De Tempeliers zelf komen om op de brandstapel, vluchten richting Schotland of ontspringen de dans door verblijf buiten Frankrijk en blijven verweest achter. De laatsten schichten in het diepste geheim de Sint Jansbroederschappen, steevast met de tempelierspatroonheiligen St. Jan de Doper en St. Jan de Evangelist en zij blijven zich bedienen van het tempelierskruis. In feite de tempelzuilen Boaz en Jachin.


Na het uiteenvallen en de vervolgingen van de tempeliers door kerk en staat, met name door de repressie van de inquisitie ontstaan er de eerste geheime genootschappen van denkers, kunstenaars en anderen die ogenschijnlijk vroom zijn in de leer, maar wel hun eigen waarden en normen uitdragen met geheime tekens symbolen en allusieve verhalen.


Amersfoort

In de 11e eeuw bestaat al het tracé van de Langestraat in Amersfoort. Opgravingen tonen aan dat een soort constructie van takkenbossen met daarop houten boomstammetjes de zanddeklagen met elkaar verbinden. De zanddeklagen bevinden zich ter hoogte van de huidige Varkensmarkt, de St. Joriskerk en aan het einde van de Kamp. Tussen de zanddeklagen ontstaat door de aanwezigheid van artesisch water in de gehele Gelderse vallei moerasachtige gebieden omdat het regenwater en het overtollige beekwater niet door de grond kan worden opgenomen.

In 1096 begint op last van paus Urbanis II de eerste van de negen Kruistochten naar het Heilige Land en Jeruzalem in het bijzonder, aangevoerd door Godfried van Bouillon en koning Robert Curthose van Normandië, zoon van Willem de Veroveraar.

De tweede kruistocht (1047-1049) wordt aangekondigd door paus Eugenius III.

Nu komt een gecombineerde troepenmacht in Europa op gang van 13.000 Vlamingen, Friezen, Normandiërs, Engelsen, Schotten en Duitse kruisvaarders.

De Vlamingen uit de omgeving van Brugge en Gent komen in Byzantijnse grondgebied in Anatolië voor het eerst in aanraking met rijke handelswaar zoals dure zijden stoffen, edelstenen, kostbare oliën, specerijen en wat maar te bedenken. Daardoor ontstaat een handel van oost naar west via de middellandse zee naar de belangrijkste zeehaven in het westen Brugge (getijdehaven Zeebrugge)

Rond 1118 ontstaat de orde der Tempeliers. De broederschap bestaat aanvankelijk uit een kleine groep van negen ridders die het plan hebben opgevat om de pelgrims in Palestina te beschermen. Deze pelgrims worden tijdens hun pelgrimages door het Heilige regelmatig slachtoffer van overvallen door de autochtonen die het platteland altijd zijn blijven beheersen. De organisatie van de Tempeliers groeit uit tot de Orde van de Arme Ridders van Christus en de Tempel van Salomo.

Al tijdens de negen kruistochten, maar zeker na de definitieve val van Jeruzalem leggen de Tempeliers zich toe op het beveiligen van handel en handelswegen over water en land. De orde vestigt zich in geheel Europa met de meest bekende plaatsen als zuid Frankrijk, maar dus ook in Vlaanderen (Brugge en Gent) en noord Duitsland (Hamburg).

De orde wordt officieel erkend door de Katholieke Kerk in 1129 en blijft bijna 200 jaar bestaan. De Tempeliers worden uiteindelijk zo machtig en rijk, dat de Franse koning Filips de Schone er alles aan zal doen om van hen af te komen en tegelijkertijd hun vermogen te bemachtigen.

Brugge is in de vroege middeleeuwen het eindpunt van een belangrijke, door de Tempeliers beveiligde handelsroute over zee van de landen rond de middellandse zee naar Vlaanderen. De Hamburgerse handelaren, waarvan er veel in Brugge woonachtig zijn, willen de route doortrekken naar hun haven in noord Duitsland. Omdat de vaarroute over de Noordzee langs de toenmalige Nederlandse kust veel te gevaarlijk is om te bevaren besluiten ze voor een landroute die het lage zand van de Nederlanden volgt. Deze handelsroute over land is nog steeds terug te vinden op oude kaarten. De route begint aanvankelijk in Brugge, maar later in Antwerpen. De weg voert naar Zundert, Breda, Gorinchem, Utrecht, Amersfoort, Apeldoorn, Deventer en verder naar Groningen om vervolgens te eindigen in Hamburg. De afstanden op oude kaarten zijn niet aangegeven in kilometers, maar in uren gaans tussen steden. Één dagtocht wordt gerekend als acht uren gaans. Één uur gaans is ca. 6 km, de snelheid van een kar getrokken door een paard.

Het blijkt dat ook deze handelsroute wordt beveiligd en onderhouden door de tempeliers, waarschijnlijk uit Brugge. Het bewijs dat de tempeliers al vroeg actief zijn in het bisdom Utrecht blijkt uit oude documenten en een reeks van tempeliersbezittingen en refugiéhuizen langs de route om aan handelslieden bescherming te bieden tegen onheil. Bij ongeval en ziekte konden ze hier ook worden opgevangen en verzorgd.

De Tempelorde heeft in het Rivierengebied (mogelijk ook daarbuiten) een bepaald vestigingsbeleid gevoerd. Dit was gericht op het op de "waterstaatkundige" situatie afgestemd het beveiligen en vergemakkelijken van verkeer en transport, zowel ten dienste van de Orde zelf als van pelgrims en reizenden in het algemeen. In het Rivierengebied leidde dit tot het inrichten door de Orde van mogelijk een twintigtal of meer "steunpunten", waar de komende en gaande man een veilig onderkomen vond en hulp bij het vervolgen van zijn weg. De status van deze steunpunten varieerde van eenvoudige kloosters via "camerae" tot simpele herbergen, veerhuizen en hoeven, waar geen ordelid permanent woonachtig was en waar een huurderzorg droeg voor de steun aan de reizigers.

1157: Oorkonde waarin de bisschop van Utrecht beslist inzake een geschil tussen Hendrik de Tempelier en de pastoor van de parochie Aalburg. (Piot. LXVII, Tome I, pg. 89).

1307: Guy van Avesnes, bisschop van Utrecht, antwoordt de Franse koning, dat de Tempelieren in zijn gebied geen huizen hebben, en dat hij hen zal laten arresteren, wanneer zij zijn grondgebied betreden. (Schwalm, pg.635)

Tempeliersbezittingen in Nederland: Aardenburg, Alphen, Boshoven, Chaam, Elburg, Heesbeen, Hulst, Kwaalburg, Middelburg, Oostburg, Oosterhout, Oosterwijk, Rixtel, Soesterberg, Vere, Wijk-Aalburg, Zierikzee, Vathorst (Amersfoort)

Op de plaats aan de Langestraat waar nu de Lutherse kerk staat is, waarschijnlijk ergens  in de 13e eeuw, de Heilige Geestkapel gesticht Het is daarmee één van de eerste stenen gebouwen in Amersfoort, mogelijk ouder dan de Sint-Joriskerk. Een deel van het gebouw was gasthuis, het Heilige Geest- of Oude Gasthuis. Het gasthuis was speciaal bedoeld voor vreemden en handelslui die gebruik maakte van de handelsweg tussen Utrecht en Deventer. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de tempeliers dit onderkomen runde.

De eerste vermelding van Amersfoort dateert uit 1028. Er moet toen sprake geweest zijn van een boerennederzetting. De strategische ligging was voor de bisschop van Utrecht aanleiding om er een van zijn hoven te bouwen, om van hieruit de Gelderse Vallei te ontginnen. De nederzetting kreeg op 12 juni 1259 stadsrechten van de Utrechtse bisschop Hendrik van Vianden. In de akte, waarin aan Amersfoort stadsrechten werd verleend werd het stadje omschreven als een oppidum, dat wil zeggen dat de stad versterkt was, waarschijnlijk door een aarden wal, wellicht met poorten. Tegen het einde van de 13e eeuw werd de eerste stenen muur  gebouwd, met een lengte van 1550 meter, en omgeven door een dubbele stadsgracht met middensingel. Op de plattegrond van het centrum van Amersfoort is deze eerste stadsmuur nog goed terug te vinden.

Het bouwen van anderhalve kilometer stadsmuur met vijf poorten, de nodige rondelen en torens is in 1259 natuurlijk een enorme klus. Je kunt je dan ook afvragen wie dat project ontwerpt en bouwt en mogelijk nog belangrijker wie die bouw financiert? Het is niet aannemelijk dat de boeren in de omgeving voldoende kennis van zaken en geld hebben om waterlopen en stadsversterkingen te realiseren. Er moet daarom wel hulp geweest zijn van buitenaf.

De kans dat de hier aanwezige tempeliers het op een accoordje gegooid hebben met de bisschop is niet te bewijzen maar zeker niet ondenkbeeldig te meer als je de eerste ommuring van Amersfoort vergelijkt met de typische tempelierssteden in Vlaanderen zoals Brugge, Gent en Mechelen.

In de zestiende en zeventiende eeuw verschijnen de Tempelieren voor het eerst in de Nederlandse geschiedschrijving. Auteurs als J.Reijgersbergh, D.Mutsaerts, M.Z.van Boxhorn, T.Groen, J.van Oudenhoven, G.Brandt, Matthaeus, enz. wijdden in hun kronieken passages aan de aanwezigheid van de Orde in ons land, eeuwen te voren. Het waren meest korte aantekeningen over hetgeen als overlevering bekend was. Men schreef elkaar ook na, soms woordelijk.

Elke tempelvestiging van de Tempeliers wordt klooster genoemd. Deze kloosters worden beschreven als groot, prachtig, ruim aangelegd en rijk aan bezittingen. De broeders ontbrak het aan niets. Tempelierenkloosters worden vermeld te Alphen, Rixtel, Lage-Mierde, Middelburg, Zaamslag, Zierikzee, Wijk, Haarlem en Den Burg.


De tempeliersroute rond 1200/1300

De weg verliet het door moerassen omgeven Utrecht over een oude oeverwal en zandtong richting De Bilt. Dit wegdeel - "De Steenweg" genaamd - werd reeds in de twaalfde eeuw bestraat.

Bij De Bilt splitste de weg zich. De naar het zuidoosten gerichte tak wordt al in de tiende eeuw vermeld als "Via Regia" of  "Koningsweg". Deze volgde de zuidrand van de Utrechtse Heuvelrug. Ze was in de plaats gekomen van de Romeinse limesweg langs de zuidoever van de Rijn. Vanwege de lage ligging in waterrijke gebieden was de laatste moeilijk te onderhouden en daarom in onbruik geraakt. Zoals de limesweg voerde deze "Koningsweg" uiteindelijk naar Keulen. De Arnhemse Bovenweg is er nog een restant van. ( Gaasbeek, pg.40; Visscher, pg 39.)

De naar het noordoosten gerichte tak is de hier aan de orde zijnde weg naar Het Oversticht. Na De Bilt volgde een wat slingerende weg door een lager gelegen zandig gebied in de richting van het huidige Soesterberg. Dit weggedeelte werd in latere tijden verlegd en rechtgetrokken

( Visscher, pg.38/39; Blijdenstein, pg.23; Stadsblad.). Verderop, bij Soesterberg, werd een andere doorgaande weg gekruist. Het was de weg van Naarden naar de Arnhemse Bovenweg. Verder ging het door de bosrijke Utrechtse heuvels via het oude Leusden naar Amersfoort. Daar stuitte de weg op het laaggelegen moerasgebied langs de Eem, een deel van de Gelderse vallei. Dit obstakel werd overwonnen via een voorde of enkele voorden op de plaats waar de stad Amersfoort ontstond. De Langstraat aldaar geeft nog steeds de oude route aan.

Oorspronkelijk ging de weg verder over enkele zandopduikingen met een bocht om het moeras ten noorden van Amersfoort heen over Hoevelaken naar Nijkerk. Rond 1170 sloegen stormvloeden een zandbank voor de Eemmond weg. Hierdoor daalde het waterpeil in het moeras.( Van den Heuvel, pg.18.) Dit werd meer begaanbaar. Daardoor kwam een kortere route via de Duisterweg en het gehucht Buurtsdijk ter beschikking.( Van den Heuvel, pg.8.) Dit traject bleef enkele eeuwen in trek, totdat eind veertiende eeuw door de aanleg van een dijk en een brug een weer kortere route via Ter Eem en Bunschoten ter beschikking kwam.( Dekker en Mijnssen-Dutilh, pg.93/94.) Vanuit Nijkerk volgde de weg de grens tussen veen en zand langs de zuidoever van de latere Zuiderzee. De in opkomst zijnde stadjes Harderwijk en Elburg werden gepasseerd. Bij Harderwijk lag de aanzienlijke commanderij 's Heerenloo van de Hospitaalridders. Deze bezaten ook huizen in Harderwijk zelf. Er wordt van bericht, dat de commandeur er iedere week drie mudden rogge uitdeelde in natura of als brood. ( Hoefer en Van Veen, pg 304.) Van Elburg is bekend, dat de aan de noordzijde van de stad gelegen Ellestraat deel van de route heeft uitgemaakt. Uiteindelijk werd via een voorde of een veer bij Herxen de IJssel overgestoken, waarna de weg aansloot op de weg langs de rechter oever van deze rivier. Deze weg verbond de Ijsselsteden onderling en voerde zuidwaarts via Doesburg en Emmerik uiteindelijk eveneens naar Keulen. Noordwaarts liep de weg via Groningen naar Hamburg.

Vele jaren later, om precies te zijn in 1340 wordt Geert Grote in Deventer geboren als burgemeesterszoon. Al op jonge leeftijd verliest het jongetje beide ouders aan de pest. Geert erft daardoor een smak geld dat voorlopig beheerd zal worden door zijn oom. Die neemt ook de zorg en de opvoeding op zich van de tienjarige Geert. Hij volgt zijn basisopleiding aan de Latijnse school in Deventer.

Eind 1355 stuurt zijn oom de vijftienjarige gefortuneerde puber naar Parijs om daar verder te studeren. Parijs is op dat moment een chaotische stad. Nog maar vijftig jaar eerder is met veel ophef de zeer rijke tempelierorde door de paus, opgehitst door de Franse koning Philips de Schone, opgeheven. Een deel van de tempeliers gaan op in de Johannieter orde. De grootmeester van de Tempelierorde Jacobus de Molay wordt veroordeeld tot de brandstapel. Door het verbod op de orde gaan veel gewone tempelbroeders her en der over tot de St. Jansbroederschappen .

Geert meldt zich aan bij de Sorbonne en merkt al snel dat ook hier de chaos is binnengeslopen. Er zijn twee zeer rivaliserende stromingen. De oerconservatieve fundamentalistische theologiefaculteit enerzijds en de vernieuwende faculteit Filosofie en Kunsten anderzijds. Deze faculteit is geënt op de denkbeelden van Willem van Ockham. Geert kiest voor de laatste en wordt volger van deze Willem. Daarna start hij met de studies geneeskunde, filosofie en astrologie. Later wordt hij ook nog jurist.

Aan het eind van zijn studie aan de Sorbonne ontmoet Geert in Parijs de bekende boekhandelaar Nicolas Flamel. Geert raakt goed bevriend met Nicolas, die hem voorziet van unieke en vooral kostbare handgeschreven boekwerken en originele latijnse manuscripten. De drukpers zou pas in 1453 worden uitgevonden.

In 1366 verblijft Geert Grote, ruim na het afronden van zijn studie, als afgevaardigde in Avignon bij paus Urbanus V. Het is de babylonische ballingschap der pausen (1309-1376). Waarom Geert Grote daar precies is is mij niet bekend.

Hier in Avignon ontmoet Geert de dichter en prozaschrijver Francesco Petrarca die hem zeer zal inspireren.

In 1367 reist Geert Grote, waarschijnlijk op advies van Flamel, via Keulen naar het alchemistenbolwerk Praag. Het is bekend dat Flamel daar verschillende contacten had vanwege zijn grote reputatie als kopiist en kalligraaf.

Keulen heeft Geert aangedaan mogelijk op advies van Petrarca omdat zich daar ook uitwaaieringen van het Katharisme bevonden. Later zouden die overgaan in de nu nog bestaande Rozenkruisers.

Wat Geert precies komt doen in Praag is onbekend, maar hij zal zeer zeker op zoek zijn geweest naar zeldzame alchemistische boeken, zijn zogenaamde latere toverboeken. Geert is na zijn studie aan de Sorbonne en zijn uitstekende contacten een vermaard leraar geworden, waardoor hij gemakkelijk contact maakt met andere kennisdragers en daardoor ook toegang heeft tot de universiteit van Praag. Op dat moment studeert de zeventienjarige Florens Radewijns uit Leerdam daar Schone Kunsten (lees: renaissance-ideeën). Hier ontmoet de zevenentwintigjarige Leermeester Geert de student Flores. Ze raken bevriend en worden zelfs broeders in de Koninklijke Kunst (alchemie)

Flores Radewijns (1350-1400) zal de latere leermeester zijn van de uit Zwolle afkomstige Thomas a Kempis (1380-1471).

In 1368 reist Geert terug naar Deventer om an passant  kanunnik te worden van de Dom van Aken (1368-1374) en wat later ook nog kanunnik van de Dom van Utrecht, die natuurlijk niet achter kan blijven (1371-1374).

In 1372 wordt Geert Grote ernstig ziek, zelfs zo ziek dat voor zijn leven gevreesd moet worden. Geert vraagt om het afnemen van de biecht, de absolutie en het laatste sacrament. Een recht in de leer priester weigert hem de biecht af te nemen. Eerst moet Geert zijn vermeende zwarte kunst toverboeken verbranden. Geert, de sukkel, zwicht voor deze chantage en verbrandt in het openbaar zijn uiterst kostbare en zeldzame alchemistische manuscripten.

Na herstel van zijn aandoening (??) treedt hij tijdelijk als asceet (kluizenaar) in bij de Kartuizers van Monnikhuizen bij Arnhem. Het is aannemelijk dat hier, in alle rust, het gedachtegoed van de Moderne Devotie bij hem contouren krijgt, een mengeling van Rooms-katholieke, Kathaarse, alchemistische en 'Wiilem van Ockman'ideeën.

Geert vult ze aan met de nodige Hollandse nuchterheid. Hij besluit zijn gedachtegoed uit te dragen in openbare preken. Daartoe moet hij wel eerst tot diaken gewijd worden (1379) om dat recht te verwerven.

In zijn welbespraakte donder- en boetepreken gaat hij te keer tegen de uitwassen en excessen in de kerk. Tegen de ontuchtige clerus, de corrumperende aflaten en de nietsnutten van bedelmonniken uit die tijd. Geert trekt met zijn preken veel gehoor onder de eenvoudige gelovigen, maar bepaald niet onder de notabelen en hogere geestelijkheid. Hij fulmineert zelfs zo erg dat de synode van Campen hem het preken in 1383 onmogelijk maakt met een absoluut preekverbod.

In 1380 gooit Geert Grote het over een andere boeg en sticht samen met Flores Radewijns in Deventer als eerste, een vrouwenwoongemeenschap, de congregatie der Zusters des Gemeenen Levens die later gevolgd wordt door de mannelijke variant: de Broeders des Gemeenen Levens. Dit zijn gemeenschappen van niet gewijde leken die zich toeleggen op het tegengaan van verloedering van het leven, het losbandige bestaan van de clerus en de verruwing van de volkse zeden.

Hun voornaamste bezigheden in Amersfoort worden de zorg voor de studerende jeugd, de verbetering van de leefomstandigheden van de bevolking en de nastreven van het eigen zielenheil.

Op drieënveertig jarige leeftijd sterft Geert Grote na een bezoek aan een besmette vriend aan de pest (1384). Geert Grote de grondlegger van de Moderne Devotie in de lage landen. Na het overlijden zet Florens Radewijns het werk van Geert Grote voort.

In den jaare 1395 zegt de Kronyk van 't Klooster van Marrienhof, hebben eenige Godvruchtige Mannen, die door de Predikatien van Meester Gerrit de Groot, Heer Hendrik van Gouda en Heer Johan de Gronde, opgewekt waren en op verzoek van Florens Radewyn in drie jaaren een nieuw Fraterhuis achter S. Pieters Gasthuis gestigt en opgericht.

Florens Radewijns, Meester in de Vrye Kunsten is Leerdammer van geboorte. Hij studeerde in Praag. Hij nam op verzoek van Geert Grote de leiding van het fraterhuis  op zich. De fraters waren gekleed in "Een gryzen Rok, Overrok en Broek, zonder opzetsel en me weinig ployen, waaronder ze droegen Linnen Hemden en hunne hoofden dekten ze met gryze Kappen, alhoewel ze ook Hoeden hebben gebruikt".

Na het gereedkomen van van de eerste stadsmuur uit 1300 liggen de tuinen 'Pothof' en 'Bloemendal' buiten de muren van de stad. Dat is natuurlijk erg ongelukkig wanneer de stad wordt aangevallen of belegerd.  Dit feit zal ongetwijfeld een rol gespeeld hebben bij de bouw van de tweede stadsverdediging die gestart is in 1388 aan de oostzijde van de stad.

De tuinen zijn  in de loop der tijd stadsboerderijen geworden. De namen leven voort in de Bloemendalse straat, de Poth straat en het Hofje de Armen de Poth.

Het Hofje De Armen de Poth. Over de herkomst van de naam 'de Poth' is veel onduidelijk. De directe reden is natuurlijk de verwijzing naar de oude tuin. In veel  middeleeuwse steden kom je de naam Poh tegen als Pothhuis of Pothhuizen.  De naam Poth verwijst van oudsher, omdat men niet kon lezen of schrijven, naar het oude alchemistische symbool voor het gemene leven.