Stoutenburg 1870


(klik op de kaart om deze te vergroten)


Kasteel en wapen

Stoutenburg


Stoutenburg is in 1259 ontstaan. In dat jaar heeft “Walterus van Amersfoort, (Kruis) Ridder op syn eygen grondt, het Kasteel Stoutenburg (stoere burcht) doen bouwen, en hetselve aan den Bisschop over heeft gedraagen. Sedert welken tydt de Edele van Amersfoort desen naam hebben verlaaten, en die Van Stoutenburg in de plaatse aangenomen; tot dat Everhard van Stoutenburg dit Kasteel in den Jaare 1315 aan Guido van Henegouwen, Bisschop van Utrecht heeft verkogt, sedert welke tydt zy de naam Van Weede gevoert hebben.”


Johan van Oldenbarnevelt eigenaar van Stoutenburg

Johan van Oldenbarnevelt koopt Stoutenberg in 1594 van de erfgenamen van Mr. Henrick van Dompselaar, muntmeester van Utrecht. Hij betaalt 5100 pond voor het goed Stoutenburg. Bij de koop is inbegrepen een jaarlijkse huur van 200 pond van huurder Jacob Meus of Mens.


Stoutenburg is oud familibezit

Naast het feitelijke bezit van het erf en het kasteelterrein Stoutenburg wilde Johan ook de leenrechten (de bestuursrechten) van het dorp/heerlijkheid Stoutenburg. Dit leenrecht moet door de Staten van Utrecht aan hem worden verleend. Johan meent dat hij rechten heeft omdat Stoutenburg heel vroeger familiebezit was. Hij heeft kennelijk overtuigend aangetoond dat zijn moeder, Deliana van Weede, een nazaat is van Walter van Amersfoort, de eerste eigenaar van het kasteel. Daarom denkt Johan dat hij een goede kandidaat is om de nieuwe heer van Stoutenburg te worden. De Staten van Utrecht beoordelen de argumenten van Johan positief en kennen hem het leenrecht toe in 1594. De kersverse heer van Stoutenburg krijgt meteen met grote problemen te maken in Stoutenburg. De winter van 1594-1595 is erg streng en eind februari zijn er rivieroverstromingen. De Grebbedijk breekt door en de Gelderse Vallei stroomt onder water. Ook Stoutenburg wordt getroffen door deze watersnood, waarbij slachtoffers vallen onder de bevolking en haar vee.


De leenakte uit 1615

In 1615 moet opnieuw worden beoordeeld of Johan in aanmerking komt voor het leenrecht van Stoutenburg. De rentmeester van de domeinen van Utrecht reist daarom naar Stoutenburg af om te beoordelen of alles daar in goede orde is . De rentmeester oordeelt dat alles in Stoutenburg goed verloopt.  Verder vindt men in Utrecht dat Johan goed werk verricht voor het land en de provincie van Utrecht in het bijzonder. Na deze positieve beoordeling krijgt Johan zijn felbegeerde nieuwe leenakte waarin wij kunnen lezen: “Den voornoemde heere Johan van Oldenbarnevelt verlijt ende beleent hebben, gelijck wij hem verlyen ende beleenen mits deses met den Ambachtsheerlijckheyt van den voordschreven gehuchte Stoutenburch. Behoudelijck dat hij remonstrant gehouden zal wesen den tegenwoordigen schout  syne lopende pachtjaeren uijt te houden.” Johan is dus verplicht om de schout van Stoutenburg, Gerrit Verhaer, aan te houden. Dat zal geen probleem zijn want Gerrit is ook de rentmeester van Johan. Omdat Johan veel in Den Haag vertoeft laat hij zijn belangen in Stotenburg behartigen door Gerrit Verhaer. Gerrit woont in Amersfoort en is gehuwd met Nellitgen van Vanevelt. Zij is vermoedelijk een familielid van Johan. Gerrit Verhaer is tevens de schout van Leusden, tot zijn taken behoren ook de rechtspraak en het sluiten van huwelijken.


Johan van Oldenbarnevelt, heer van Stoutenburg

Johan van Oldenbarnevelt is heer van Stoutenburg geweest van 1594 tot aan zijn dood in 1619. Dat betekent dat hij aan het hoofd stond van het bestuur van het dorp/heerlijkheid Stoutenburg. Achterveld hoorde daar ook bij. Als Johans zoon op 13 mei 1616 trouwt krijgt hij als huwelijksgeschenk van zijn vader de heerlijkheid Stoutenburg toegewezen. Willem noemde zich sinds die tijd ook heer van Stoutenberg. Toch is Stoutenberg nooit officieel aan Willem overgedragen. Na de executie van Johan van Oldenbarnevelt en de samenzwering van zijn zoons tegen Maurits kon daarvan helemaal geen sprake meer zijn.


Ook Stoutenburg wordt verbeurd verklaard

Als Johan in 1619 schuldig wordt bevonden aan landverraad en wordt onthoofd, worden al zijn bezittingen verbeurd verklaard waaronder ook Stoutenburg. Normaal gesproken wordt het bezit verkocht en van de opbrengst de proceskosten betaald. Het proces tegen Johan is erg duur geweest, het heeft wel één ton gekost. Toch is men nooit tot verkoop overgegaan. Acht jaar later kan de familie van Johan zich weer eigenaar van de betreffende landerijen noemen na betaling van een groot deel van de proceskosten.


Kaart Stoutenburg 01.jpgOm in Stoutenburg te inventariseren welke bezittingen dit precies zijn, is een kaart gemaakt in 1627. Ook in de jaren tussen 1619 en 1627 blijkt de familie niet echt afstand te hebben gedaan van Stoutenburg. In de rechtsstukken van Stoutenburg lezen we dat in 1625 de schout Gerrit Verhaer nog als zaakwaarnemer optreedt voor de weduwe van Johan, Maria van Utrecht. Maria wordt dan nog Vrouwe van Stoutenburg genoemd. In 1624 wordt Johans kleindochter Adriana van Brederode met de heerlijkheid Stoutenburg beleend en na haar dood haar zuster Deliana, getrouwd met Theophilus van Cats. In 1637 wordt Stoutenburg e door de nazaten van Johan van Oldenbarnevelt verkocht aan Jacob de Bije.


Overgenomen uit: In de voetsporen van Johan van Oldenbarnevelt  (Lia van Burgsteden)


Van knecht van Johan van Oldenbarnevelt tot schout van Stoutenburg


Stoutenburg