Stoutenburg



Rond 1600 was Stoutenburg een dorp met ongeveer 40 boerderijen en boerderijtjes. De zuidgrens was de Modderbeek, de noordgrens de Hoevenlakense beek, de oostgrens de provinciegrens met Gelderland en het westen de grens met Amersfoort. De landbouw bestond vooral uit akkerbouw met wat veeteelt voor de mestproductie. In de beekdalen lagen hooilandjes met blauwgraslanden met orchideeën en andere mooie bloemen. Er waren nog veel heide- en plaggenvelden. Ook waren er moerassen, waar nog turf werd gestoken. Er was veel armoede, er waren overstromingen, pestepidemieën en de Spaanse legers trokken plunderend rond. De introductie van het nieuwe geloof veroorzaakte beeldenstormen in Amersfoort en Barneveld. Er waren in die tijd ook nog overal wolven te vinden. De wegen waren stoffige zandwegen die in de winter in modderige karrensporen veranderden. Er waren twee herbergen: de Gort en de Muys. Onenigheden werden vooral bij drankgebruik met messengevechten beslecht. Ook het bekkensnijden, het verwonden van een tegenstander in het gezicht ter belediging, kwam in Stoutenburg voor.


Stoutenburg en Achterveld zijn katholiek gebleven, ook door toedoen van Johan van Oldenbarnevelt

Het heeft er alle schijn van dat Achterveld en Stoutenburg hun katholieke identiteit hebben weten te behouden doordat de heer van hun dorp de katholieke erediensten gedoogde. In de rechtsstukken van Stoutenburg in 1622 lezen we dat de schout Gerrit Verhaer, die immers ook schout was onder Johan, toestemming gaf aan een katholieke priester om op de boerderij Klein Stoutenburg te verblijven. Deze priester heette Mr. Johan Aertsen en was een geboren Stoutenburger, die waarschijnlijk in Leuven had gestudeerd. Deze priester mocht niet in het openbaar de mis lezen, maar vermoedelijk zijn er op de deel of de heerd van Klein Stoutenburg wel in het ‘geheim’ Heilige missen gelezen. “Ten huijse van Peter Timonszoon op Stoutenborch”.


Overgenomen uit: In de voetsporen van Johan van Oldenbarnevelt

(Lia van Burgsteden)


Kasteel Stoutenburg