Synode van Dordrecht (1618-1619)


De Synode van Dordrecht (ook wel de Synode van Dordt genoemd) was een door de Nederduitse Gereformeerde Kerk belegde kerkvergadering van 1618 - 1619. De Synode kwam in opdracht van de Staten-Generaal in Dordrecht, de eerste stad van Holland, bijeen om te proberen een eind te maken aan de godsdienstige controverse tussen remonstranten (Arminianen) en contra-remonstranten (Gomaristen), een conflict dat zich in de aan de Synode van Dordrecht voorafgaande jaren tot een splijtzwam in de Nederlandse maatschappij en politiek had ontwikkeld.

Alvorens met de eerste vergadering van de synode te beginnen vond er op 13 november 1618 een kerkdienst plaats in de Grote Kerk. Daarna begon men aan de eerste vergadering in een bovenzaal van de Kloveniersdoelen. Daar werd op 9 mei 1619 ook de 154e en laatste vergadering afgesloten. Er werd dus bijna iedere dag vergaderd. Behalve naar vertegenwoordigers van alle bij de Republiek der Zeven Provinciën aangesloten provincies, had de synode ook uitnodigingen verstuurd naar acht buitenlandse gereformeerde kerken met het verzoek om vertegenwoordigers te sturen. Deze buitenlandse vertegenwoordigers kregen ook stemrecht.


Doel van de Synode

Het voornaamste doel van de Synode van Dordrecht was tot een uitspraak te komen in het voortslepende geschil tussen de remonstranten en contra-remonstranten, een geschil dat zich toespitste op de predestinatieleer, en het vastleggen van geloofsbelijdenissen.

Er wordt wel beweerd dat de uitkomst van de Synode al vaststond nog voor zij was begonnen. Volgens Frederick Calder, "werd veroordeling [van de Remonstrantse doctrines] al bepaald nog voor de nationale synode was bijeengekomen." Aan de andere kant gaven de theologische formuleringen van de Dordtse Synode, afgezien van de veroordeling van de Arminianen, geen steun aan alle eisen van de Gomaristen. De meer extreme standpunten van Nederlandse calvinisten werden in gedetailleerde debatten gemodereerd.


De synode veroordeelde de religieuze doctrine van het Arminianisme als ketterij. Hierop volgde de politieke veroordeling van de staatsman Johan van Oldenbarnevelt, die de beschermer van de remonstranten was geweest. Voor de misdaad van algemene verstoring van de staat van de natie, zowel van Kerk als Staat (verraad), werd hij op 13 mei 1619 onthoofd, slechts vier dagen na de laatste vergadering van de synode van Dordrecht. Als gevolg van de nederlaag van de remonstranten werd onder andere aan de jurist Hugo de Groot een levenslange gevangenisstraf opgelegd; hij wist echter met de hulp van zijn vrouw en zijn dienstmeisje in een boekenkist uit Slot Loevestein te ontsnappen. Zowel Van Oldenbarnevelt als De Groot hadden sinds 29 augustus 1618 in hechtenis gezeten.


Officiële vertaling van de Bijbel in het Nederlands

Van 19 november 1618 tot 27 november 1618 heeft de Synode van Dordrecht in zeven zittingen gesproken over de mogelijkheid van een officiële vertaling (de Statenvertaling) van de Bijbel uit de oorspronkelijke talen, waarin de Bijbel geschreven is, naar het Nederlands. In deze vergaderingen kwamen drie belangrijke vragen aan de orde:



Deze Statenvertaling zou in 1637, na bijna 20 jaar gereedkomen. De synode benoemde de eerste vertalers en verzocht de Staten-Generaal om dit omvangrijke project te financieren. De Statenbijbel zou een blijvende invloed hebben op het standaard Nederlands, dat in die tijd net een bredere acceptatie verkreeg en een literaire traditie ontwikkelde. De Statenbijbel zou in de protestantse kerken tot diep in de twintigste eeuw de standaardvertaling van de Bijbel blijven. In sommige zusterkerken van de Nederlandse Hervormde Kerk, de rechtsopvolger van de oorspronkelijke Nederduitse Gereformeerde Kerk, en sommige, kleinere afgesplitste kerkgenootschappen is de Statenbijbel nog steeds in gebruik.