Johannes Hus  (1370 – 1415)


Johannes Hus was hoogleraar en tevens rector van de universiteit van Praag. Hij uitte regelmatig kritiek op de organisatie van de r.k. kerk en op het pausdom. Zij leefden niet naar de waarden die gepredikt werden. Hij is voor zijn kritiek herhaaldelijk veroordeeld en uiteindelijk zelfs op de brandstapel terechtgekomen. Zijn laatste woorden waren: ‘Thans braadt gij een hus (Tsjechisch voor gans), maar over honderd jaar komt er een zwaan die jullie niet te pakken zullen krijgen’. Dit zou volgens overlevering een voorspelling van de komst van Luther geweest zijn.


Hus werd geboren in het Boheemse gehucht Husinec aan de grens met Beieren. Hus ging naar een bescheiden boerenschooltje, maar ontpopte zich als wonderkind. Toen hij op 16-jarige leeftijd ging studeren in Praag, maakte hij een academische bliksemcarrière. Op zijn 20e was hij meester in de letteren, op z'n 21e meester in de filosofie, op z'n 23e doctor in de letteren. Vier jaar later was Hus rector van de faculteit filosofie, en op z'n 29e werd hij rector magnificus van de universiteit van Praag.


Hus legde in 1398 de priestergelofte af en ging vanaf 1402 preken in de kapel van Bethlehem. Hij bleek een magnetiserende, charismatische persoonlijkheid, die hoog en laag wist te boeien, mede ook omdat hij er bewust voor koos om in het Tsjechisch te preken. Koningin Sophia, de tweede vrouw van Wenceslaus, ging wekelijks bij hem op de biecht en maakte hem hofkapelaan. Hus was kritisch op misstanden binnen de Katholieke Kerk. De belangrijkste grieven die Hus aan de kaak stelde, waren de wijdverbreide simonie (koop of uitruil van ambten), corruptie, de handel in relieken en aflaten.


Hus' kritiek op de toestand van de geestelijkheid in Bohemen kwam op een moment dat de Katholieke Kerk zich in zwaar weer bevond. De Romeinse Curie was in 1303 onder dwang van Rome naar Avignon verhuisd, en een heftige ruzie binnen het college van kardinalen mondde 1378 uit in het grote Westers Schisma, toen twee pausen werden gekozen, één in Rome en één in Avignon. De ene helft van Europa volgde Avignon (Frankrijk en enkele Duitse staten), de andere Rome (onder meer Engeland en Bohemen). Om geld te genereren voor kruistochten tegen elkaar, verkochten beide pausen ambten tegen de hoogst biedende, en aflaten aan het volk. De kritiek op de kerkelijke hiërarchie nam navenant toe. In Bohemen werd de paus vanaf de jaren 1370-1380 door volkspriesters als Jan Milič z Kroměříže regelmatig voor de antichrist uitgemaakt, de pauselijke Curie in Rome noemden zij de Synagoge van Satan. Maar ook uit academische kring kwam bijtende – en fundamentele – kritiek, in de eerste plaats verwoord door Hus.


De kritiek die Hus gedurende de periode 1400-1410 consistent leverde, was diepgaand beïnvloed door de Engelsman John Wyclif (1330-1384). Hus was waarschijnlijk de grootste autoriteit van Wyclifs werken in Europa, mede omdat hij Wyclif in zijn studentenjaren – als bijbaantje bij de Praagse universiteitsbibliotheek – integraal had moeten kopiëren op duur perkament. Wyclif was een professor en kerkhervormer die het primaat van de Bijbel in de geloofsbelijding predikte, en geloofde dat Gods woord het best in de volkstaal verkondigd kon worden. Centraal in Wyclifs theologie stond het geloof in een "heilige universele kerk" die los stond van de Katholieke Kerk, predestinatie, de verwerping van het gezag van priesters (zeker als deze een doodzonde hadden begaan), en een verwerping van de autoriteit van de paus - en met name diens wereldlijke ambities (bijvoorbeeld de Inquisitie).

Bij het Tsjechische publiek sloegen de denkbeelden van Wyclif aan en Hus speelde hierin de rol van popularisator. Hus was geen originele denker, maar wist als rector van de Praagse Universiteit het academische proza van Wyclif te vertalen naar krachtige, heldere boeken en preken. Hij voorkwam hierbij aanvankelijke excommunicatie, door zijn grote populariteit, en zijn machtige beschermheren (koningin Sophia). Daarbij speelde dat door de extreme verdeeldheid binnen de katholieke kerk gedurende het eerste decennium van de 15e eeuw een krachtdadige veroordeling lang uitbleef: tussen 1409 en 1414 betwistten drie pausen elkaar de bevoegdheid.