Maarten Luther  (1483 1546)


De uit historische achtergrond voortvloeiende omslag in het denken treft uiteindelijk met de reformatie ook de christelijke kerk en leidt tot een scheuring. De vernieuwing die zich opdringt door de aanblik van kerkelijke misstanden, komt tot een doorbraak krachtens de persoonlijke geloofservaring van Maarten Luther.


Luther gaat uit van de totale zondigheid en verderfelijkheid van de menselijke natuur. Het is bijgevolg voor de mens niet mogelijk door een eigen wilsinspanning of door goede werken rechtvaardiging door God te verkrijgen. Hij is hiertoe alleen in staat dankzij de genade (sola gratia) Gods en het geloof (sola fide). De bemiddelende rol, waarop de kerk aanspraak maakt, wordt dus afgewezen, want het individu staat door zijn geloofsdaad in een onmiddellijke, persoonlijke verantwoordelijke relatie tot God. Als enige autoriteit wordt het Woord van God in de Schrift (sola scriptura) erkend. De hiërarchische structuur van de kerk wordt vervangen door de gemeenschapsgedachte en het priesterschap van alle gelovigen.

De verankering van het geloof in de eigenlijke innerlijkheid leidt ertoe dat de mens in twee op zichzelf staande werelden leeft: de innerlijke geestelijke wereld en de uiterlijke staatsgemeenschap.


In het verlengde van de zedenhervorming van het protestantisme door Johannes Calvijn (1509-1564) wordt het economisch welvaren in de gemeenschap gezien als een teken van de uitverkiezing door God, waardoor er een arbeidsethiek ontstaat die typerend is voor de moderne kapitalistische maatschappij.


Bron: Sesam Atlas van de filosofie