Maanmagie, de witte volksmagie

Witte magie is historisch verbonden met heidense natuurverering, kruidenmagie, de magische driehoek (wilskracht, concentratie en visualisering), het magisch pentakel en vruchtbaarheidscultussen waarbij goden en godinnen gunstig dienden te worden gestemd voor een goede oogst.

De maan is voor heksen het belangrijkste object aan de hemel. Zij inspireert en verlicht de heksen. Ze reflecteert de fases in een vrouwenleven (Maagd, Moeder en Wijze) en haar cyclus symboliseert de maandelijkse cyclus van de vrouw. In de meeste culturen wordt de maan dan ook als vrouwelijk bestempeld. Er bestaan meer godinnen dan goden die aan de maan zijn opgedragen.

De essentie van de maankracht ligt uiteindelijk tussen de sterren. De zon haalt de invloeden van het heelal binnen en verspreidt deze over ons zonnestelsel. Elk van onze planeten absorbeert deze energie en vermengt deze met zijn eigen vibraties. Elke planeet weerkaatst zo zijn eigen specifieke compositie van vibraties en energieën. De maan is voor ons het dichtstbijzijnde hemellichaam en daarom het brandpunt van deze vibraties. De maan absorbeert, concentreert en kanaliseert deze energie en wordt via het maanlicht naar onze planeet gedragen.

Om optimaal gebruik te kunnen maken van de energieën van de maan stemmen heksen hun rituelen af op de fases van de maan. (lees ook: Invloed van de maanfasen) Om wat naar je toe te halen werk je met de wassende maan, om wat af te stoten werk je met afnemende maan. De volle maan geeft elk ritueel kracht. Het is de beste tijd voor toewijding en divinatie.

Om de maanmagie te verfijnen zijn er nog meer aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Elke maand maakt de maan haar ronde door de tekens (sterrenbeelden). De tijd dat zij in een teken verblijft is ongeveer 2 en een halve dag. De energie van de maan wordt dan gekleurd door de vibraties van dat teken.


De kerk bestrijdt de witte volksmagie

Al vanaf de vestiging van de Kerk in de vroege Middeleeuwen bestreed zij de witte volksmagie (en uiteraard de zwarte magie nog meer). Zij verbood:

In de dertiende eeuw werden in een jaarlijks terugkerend ritueel alle tovenaars tegelijkertijd vanaf de preekstoel geëxcommuniceerd. In de late Middeleeuwen werden regelmatig tovenaars en hun klanten voor kerkelijk rechtbanken gedaagd. Priesters werden nog lang daarna geacht de biecht te gebruiken om hun kudde te overreden niet meer naar magiërs te gaan.

In de zestiende en zeventiende eeuw werd deze strijd voortgezet.

De Kerk vond het correct om zieken met medicijnen te genezen. Als men daar ook nog bij zou bidden, zou dat de werking van de medicijnen verbeteren. Maar de bewering dat amuletten of geschreven dan wel uitgesproken woorden genezende kracht zouden hebben, vond de Kerk verdacht.

De Kerk vond het correct om bijvoorbeeld het weer te voorspellen op grond van waarnemingen aan de natuur. Maar de bewering dat het weer werd bepaald door de dag waarop de Kerst was gevallen, vond de Kerk verdacht.

De Kerk vond dat bovennatuurlijke manifestaties alleen maar afkomstig konden zijn van ofwel God ofwel de duivel. Als vrome mensen geregeld naar de mis gingen en veel baden, konden zij daar een bovennatuurlijk resultaat van verwachten. Door de voorspraak van heiligen in te roepen, mochten zij op bovennatuurlijke hulp hopen. Dat was het werk van God. De bovennatuurlijke resultaten van de magiër waren echter het werk van de duivel met wie de magiër een verbintenis had gesloten. De Kerk bestreed alle handelingen die zonder aanwijsbare natuurlijke oorzaken wonderbaarlijke effecten leken op te leveren. Zelfs de kunsten van goochelaars werden soms als verdacht beschouwd.

De Kerk maakte dus uit wanneer iets van God kwam en wanneer het bijgeloof was en het werk van de duivel.

De Kerk maakte uit wanneer iets een 'natuurlijke' oorzaak was.

Geestelijken die beïnvloed waren door het neoplatonisme, schreven echter heel veel toe aan de natuur. De wapenzalving vonden zij een natuurlijk fenomeen want het ging hierbij om onzichtbare 'trillingen' die door de lucht van het wapen naar het slachtoffer gingen.

Geestelijken die beïnvloed waren door Aristoteles schreven veel minder toe aan de natuur. De wapenzalving vonden zij verdacht, want Aristoteles had aangetoond dat er geen 'werking op afstand' kon bestaan. Aangezien deze aristotelische geestelijken niet twijfelden aan de werking van de wapenzalving, kon het alleen maar het werk van de duivel zijn.