De geschiedenis van de vrijmetselarij
De voorgeschiedenis van de vrijmetselarij kan op twee wijzen worden benaderd.
Enerzijds kan men de voorgeschiedenis van de operatieve vrijmetselarij op objectieve en historische wijze gaan beschrijven. Dit komt neer op het ontstaan, bloei en ondergang van middeleeuwse beroepsgilden in Europa. Dit onderzoek wordt hier echter niet verricht. Anderzijds kan men de voorgeschiedenis van de speculatieve vrijmetselarij trachten in kaart te brengen. Dit is een subjectieve en speculatieve poging, begonnen door James Anderson in zijn the Constitution of the Free-
Op deze wijze wordt een zogenaamde foundation myth, oprichtingsmythe gecreëerd, voor intern vrijmetselaarsgebruik. Dergelijke mythes zijn belangrijk bij de ontwikkeling van een solide groepsgevoel en sterk samenhorigheidsideaal in nieuwe en ambitieuze verenigingen, maar kunnen geen aanspraak maken op objectiviteit en historische feitelijkheid. Zo wordt de vrijmetselarij geantidateerd.
Deze antedatering begint met een herinterpretatie van het Bijbelverhaal over Adam en Eva. Het Oude Testament wordt hierbij kwistig gebruikt en de Bijbelse figuren worden gerecycleerd voor gebruik bij het uitbouwen van een vrijmetselaarsgeschiedenis. De Ark van Noach en de Tempel van Salomo zijn populaire thema's. Ook de klassieke wereld van Griekenland en Rome passeren de revue. Euclides of Pythagoras zijn graag geziene gasten. Maar ook Mozes, heidense mysteriën, de Essenen, Keltische Druïden, de Tempelridders, de Priorij van Sion en de Rozenkruisers passeren de revue. De lijst is nagenoeg eindeloos. Van de Oudheid tot de Middeleeuwen wordt er op los gespeculeerd. Ook Oliver Cromwell, de Stuarts, Francis Bacon en Christopher Wren worden opgenomen in de vrijmetselaarsgeschiedenis. Er zijn dan ook zoveel verschillende ontstaansgeschiedenissen als er vrijmetselaars zijn. En nooit is er ook maar het minste historische bewijs voor alle stellingen.
In de Middeleeuwen begint de mythische voorgeschiedenis van de speculatieve vrijmetselarij zich te vermengen met de objectieve geschiedenis van de operatieve vrijmetselarij. Een historische continuïteit wordt vooropgesteld. De middeleeuwse gilden van bouwvakkers en metselaars zouden stap voor stap omgevormd zijn tot filosofische clubjes voor de burgerij en de adel. Hierbij wordt verwezen naar gelijkaardige instituties in Frankrijk, zoals de Compagnonnage, en Duitsland, zoals de Steinmetzen.
Voor deze begrippen zijn er wel degelijk historisch betrouwbare bronnen te vinden van hun bestaan. Voorbeelden van dergelijke historische bronnen zijn bijvoorbeeld:
Het bestaan van deze bronnen staat niet ter discussie. Wat wel hoogst betwijfelbaar is hieruit als vanzelfsprekend af te leiden dat er een stapsgewijze historische evolutie is waar te nemen van operatieve vrijmetselarij naar speculatieve vrijmetselarij. Dergelijke afleidingen zijn van speculatieve aard, niet van historisch-