De heren van Amersfoort
Heel het gebied rond Amersfoort, moeizaam gewonnen op een grotendeels met weelderig groeiende moerasbossen (Aeme) bedekte vlakte, bezat de bisschop van Utrecht als grondheer. Deze schijnt nu leden uit hetzelfde geslacht als waartoe Henrie, de zoon van Eno, behoorde, belast te hebben met het toezicht op de ontginning en het bestuur der kolonisten. Er bestaan althans aanwijzingen dat deze Henrie ook in Amersfoort een belangrijke rol speelde, ja, hier zelfs woonachtig was en als vertegenwoordiger van de bisschop het schoutambt over geheel Eemland bekleedde. Walter van Stoutenburg, die in het jaar 1286 in de rechten van Henricus getreden blijkt te zijn als schout van Hoevelaken, noemt zijn voorganger “scultetus in Amersvorde”, een veelbetekenende titel! Men kan bovendien enige bewijzen aanvoeren voor de familieverwantschap tussen Walter van Stoutenburg en genoemde schout van Amersfoort. In het jaar 1209, en nogmaals in een andere oorkonde, opgesteld tussen de jaren 1207-
Blijkens allerhande bisschoppelijke beschikkingen hebben de zorgen van dit Amersfoortse schoutengeslacht zich niet beperkt tot het beheer der bisschoppelijke domeinen en de rechtspraak over Eemland doch waren hieraan bovendien bizondere inkomsten verbonden uit afzonderlijk in leen opgedragen goederen, Zoals te Baarn, Bunschoten, Driebergen, Duist, Eembrugge, Scherpenzeel, Seldert en De Vuurse. Bovendien bezaten zij „allodia”, niet met beleningen bezwaarde eigendommen, met name te Amersfoort en te Stoutenburg. Vermoedelijk behoorde het geslacht daarom tot de ingezeten adel van Eemland, welke eigenaar was van de meeste, buiten de domeinen en Iandsheerlijke lenen vallende gronden. Het lag immers voor de hand dat de bisschop in de eerste plaats uit deze kringen de beambten koos, begiftigd met het overwicht en de bekwaamheden welke het vervullen van de hun toegedachte taak vereiste.
Bron: Zeven eeuwen Amersfoort