Middeleeuwse bouwmeester
De middeleeuwse bouwmeester begon zijn loopbaan heel eenvoudig als leerling en doorliep alle facetten van het bouwen, van stenensjouwer, metselaarshulpje, steenhouwersknecht en andere ondergeschikte baantjes. Als hij voldoende bekwaam bevonden werd om gezel te worden veranderde voor hem heel veel. Hij ging enkele jaren in de leer bij een groot aantal ervaren bouwmeesters van naam en faam. De jonge gezel reisde van bouwplaats naar bouwplaats en kreeg meestal onderdak bij de bouwmeester waarvoor hij op dat moment werkte. Na enige jaren ervaring opgedaan te hebben en alle facetten van het bouwen onder de knie te hebben werd hij door een bouwmeester voorgedragen om zijn meesterproef af te leggen. Werd hij door de meesters met algemene stemmen bekwaam gevonden dan werd hij opgenomen in de kring van bouwmeesters. Hij ontving dan het geheime woord, de geheime aanraking en het geheime teken, zodat hij zich kenbaar kon maken bij zijn collega’s op diverse bouwplaatsen. Het was de meesters ten strengste, op straffen des doods, verboden deze geheimen prijs te geven. Naast deze geheimen ontving hij van zijn medebouwmeesters de werkattributen als architect:
In het westportaal van de kathedraal van Chartres staat een heilige vrouw met een gordelkoord met negen knopen afgebeeld.
Met het koord met de negen knopen kun je een rechte hoek, een hoek van 45 graden en gewelfbogen uitzetten.