Reconstructie van de processen


Met behulp van de dagboeknotities en de nog in het Rijksarchief van Utrecht aanwezige processtukken kan de reeks hekserijprocessen als volgt worden gereconstrueerd:


1. Blijkens de notitie uit de Kroniek van St. Aagten werd in 1591 een heksenproces in Amersfoort gevoerd, dat in de lijn van de Malleus ligt. Betrokken zijn een grootmoeder, haar dochter en een kleindochter. In de rechterlijke archieven van het Hof van Utrecht over hetzelfde jaar is een verzoek bewaard gebleven om assistentie van het gerecht van Amersfoort bij de examinatie van ‘drie vroupersonen tot Amersfoort gevangen ende van toverie befaemt synde’. Het verzoek wordt ingewilligd en tevens wordt bepaald dat één van de drie vrouwen - een zekere Maria Folquen Dircxz. - in hechtenis moet blijven tot de examinatie heeft plaatsgehad.

Onduidelijk is of de hier genoemde vrouwen iets te maken hebben met de vrouwen die door de Kroniek van St. Aagten worden genoemd. Onzeker is ook in hoeverre Maria Folquen Dircxz. familiebanden heeft met Volckert Dircxz., die in 1595 zou worden verbrand. Blijkens de processtukken tegen hem en zijn kinderen was zijn vrouw ongeveer twee jaar tevoren verbrand. Van het proces tegen haar zijn geen stukken aanwezig. De uitlating van Van Buchell dat Volckerts dochter het toveren geleerd zou hebben òf van haar moeder òf van haar grootmoeder zou erop kunnen wijzen, dat het in 1591 om familieleden ging.


2. Volgens het boek voor Criminele Informatiën van de stad Amersfoort werd in 1593 Geertgen Damen, een oude vrouw van 80 jaar, verbrand. Tot haar karige bezittingen behoren twee ‘hespelen met garen’. Waarschijnlijk heeft zij voor de kost gesponnen. Geertgen wordt ervan beschuldigd kinderen te hebben behekst. Een kind is ziek geworden na het eten van een stuk koek dat Geertgen haar gaf en een ander is gestorven nadat zij het gezegend had. Bij de eerste ondervraging ontkent zij niet dat zij kinderen en beesten op verzoek heeft gezegend. Zij wordt gevangengezet en gefolterd. Nu bekent zij alles wat haar gevraagd wordt, tot boeleren met de duivel toe. Ten overvloede wordt de waterproef nog toegepast. Zij blijft drijven ‘als een gans’. De dag erna al wordt zij veroordeeld tot de brandstapel na eerst te zijn geworgd.


3. Uit de archiefstukken van het Hof van Utrecht over het proces tegen Volckert Dircxz. blijkt dat ook zíjn gevangenneming het gevolg is van de beschuldiging dat hij kinderen en beesten heeft gezegend, vrijwillig of onder dwang, soms met fatale afloop, soms met succes. Meerdere getuigen bevestigen dat. Veertien dagen later - op 2 mei - worden zijn dochter Hendrikje (17 jr.) en zoon Hessel (14 jr.) ondervraagd. Zij verklaren dat zij nòch van het toveren van hun vader, nòch van dat van hun moeder ooit iets hebben gemerkt. Maar op 15 mei wordt de 13-jarige Elbert aan de tand gevoeld: hij legt zeer belastende verklaringen af. Zij komen er vooral op neer dat zijn vader, Hessel en hijzelf met behulp van de ‘quade’als katten hebben gedanst op de Bleek buiten Amersfoort en als wolven kleine ossen in de keel hebben gebeten en hun bloed hebben opgeslurpt. Dit is reden genoeg om de vader - die aanvankelijk had ontkend - te folteren. Maar hij houdt zijn ontkenning vol. Eind mei komt een delegatie van het Hof van Utrecht naar het Hoogland bij Amersfoort, waar de familie Dircxz. woonde. Zij horen er getuigen. Buren bevestigen dat hun beesten door wolven zijn gebeten en dat Hessel hun gezegd heeft dat hij en zijn vader en zijn broer Elbert dat waren. De buurman zegt: De wolven liepen in de richting van het huis van Dircxz.

Op 5 juni wordt Volckert te Utrecht in de Oude Gracht aan de waterproef onderworpen. Daar blijkt hij ‘somwijlen te drijven, somwijlen onder te gaan’. Hij blijft eerst ontkennen, maar de volgende dag geeft hij - onder bedreiging met nieuwe foltering - alles toe. Hij blijft volhouden dat hij geen medeschuldigen kent. Zijn ‘leetwezen en berouw’ mag niet baten: 14 juni wordt hij verbrand.


4. Blijkbaar bleef men zoeken naar medeschuldigen. 24 juni wordt dochter Hendrikje Volckerts verhoord. Zij vertelt dat zij ongeveer vijf jaar daarvoor door haar petemoei met de duivel in aanraking is gebracht. De kwade was bij haar gekomen in de gedaante van een mens, alleen met klauwen in plaats van handen. Hij beloofde haar dat zij zo rijk zou worden als het water diep is. Zij zou geantwoord hebben: ‘Kont gij dat doen, so wil ik u so lief hebben als onsen lieven Heer.’ Dan volgen de bekentenissen, waarvan wij bij Van Buchell de samenvatting lazen. Zij noemt ook medeschuldigen. Behalve haar vader noemt zij Marie Barten, vader en zoon Bulken en Grietje Seghers, die ‘de Roode Cater’ wordt genoemd. Daarnaast beschuldigt ze nog twee andere vrouwen, maar die beschuldiging houdt zij niet vol. Op 1 juli herhaalt ze haar bekentenissen en breidt de beschuldigingen ten aanzien van Antonius Bulken nog uit. Hessel bevestigt dat. Het Hof laat Bulken daarop folteren. Na herhaalde foltering bekent hij. Op 10 juli wordt Marie Barten voorgeleid en door Hendrikje en Hessel Volckerts en Antonius Bulken herkend als speelgenoot bij de dans op de Bleek bij Amersfoort. Na de gebruikelijke eerste foltering (het optrekken aan de pleie) bekent zij het meedoen aan de dans. Na de tweede keer bekent zij dat zij met de kwade heeft ‘gespeeld’. Een dag later dat ze God heeft afgezworen en de duivel beloofd heeft hem te dienen. Maar zij zegt wel dat zij later de duivel weer afgevallen is.

Op 18 juli herroept Bulken al zijn verklaringen. Opnieuw wordt hij ‘aan de pleie gebonden’, waaraan hij lange tijd blijft hangen. Uiteindelijk bekent hij alles, behalve de beschuldiging ten aanzien van Marie Barten. Wij zagen bij Van Buchell hoe Bulken op 26 juli en Marie Barten te zamen met Hendrikje Volckerts op 1 augustus werden terechtgesteld. De broertjes, die het schouwspel moesten bijwonen, werden al in september uit de gevangenis ontslagen en bij ‘goede mensen’ ter heropvoeding geplaatst. Arend van Buchell laat niet na ook dat te vermelden in zijn Diarium.


5. Uit het boek voor Criminele Informatiën van de stad Amersfoort blijkt dat er in augustus 1595 nóg een moeder en dochter in een heksenproces betrokken zijn geraakt.33 Het zijn Grietgen Willems en haar 15-jarige dochter Adriana. Het gaat weer om arme lieden. De man van Grietgen is invalide. Blijkbaar moeten moeder en dochter moeizaam hun kostje bij elkaar zien te scharrelen. Moeder Grietgen komt uit Oost-Friesland en men zegt van haar ‘dat sy altoes spreckt van Euangelie’. Dat zou erop kunnen wijzen dat men haar van relaties met de Wederdopers verdenkt. Aanleiding tot het proces is een ruzie op straat. Adriana had geprotesteerd tegen de aantijging van een zekere Marritgen Claes dat zij ziek geworden was van een haring die zij bij Grietgen te eten had gekregen. De zegening die zij Grietgen had gevraagd (‘Godt segen u hooft ende hart’) had niet geholpen. Desgevraagd weigert Adriana de vrouw opnieuw te zegenen. Bij de daarop volgende woordenwisseling valt het woord ‘toverij’. Buren komen bij het gerecht getuigen en dragen beschuldigingen aan. Een vrouw getuigt dat Grietgen haar toververhalen verteld heeft, dat zij ‘suspect is van toverie’ en dat ‘op die dochter soe groet vermogen is als op d'moeder’. Een andere vrouw komt vertellen dat haar kind is gestorven, nadat Grietgen het ten doop heeft gehouden. Zij voegt eraan toe dat het kind van een schoenlapper is gestorven, nadat Grietgen het gezegend heeft. En ook dat ‘Greytgen can vuyter schrift spreecken off het een predicant waer, dat sy wunsten, dat die tovenaerster gebrant soude worden’. Een buurman - een bezembinder - getuigt dat Grietgen en Adriaentgen de wens hebben uitgesproken ‘dat Godt die vyant die macht soude geven om alle leugenaers den hals te breecken’.


Dan worden moeder en dochter verhoord. Grietgen geeft de feiten toe, maar niet de toverij. Alleen het getuigenis van de bezembinder betwist zij. Die is dronken voor haar huis komen opspelen en heeft haar met een mes bedreigd. Het toververhaal dat zij heeft verteld, heeft ze van iemand anders gehoord, maar ‘niet vuyt ercheyt’ doorverteld. Aan Adriana wordt gevraagd waarom ze zo is uitgevallen en Marritgen Claes niet heeft willen zegenen. Zij antwoordt dat zij ‘wilde spreecken voor haer eer’. Een paar dagen later worden Grietgen en Adriana gevangengenomen. Nu komt de vrouw van de schoenlapper zelf een verklaring afleggen. Onlangs is een dochtertje gestorven en een ander kind - Peterken - zwaar ziek geworden. De buren zeiden dat het wel toverij zou zijn en nu heeft zij van Peterken gehoord, dat de kinderen allebei een appel van Grietgen en Adriana gekregen hadden. Ze moesten die van Grietgen meteen opeten. Daar zijn ze natuurlijk ziek van geworden. Peterken bevestigt dit verhaal. Daags daarna - op 30 augustus - wordt Adriana opnieuw verhoord. Waarschijnlijk heeft zij weet van de beschuldigingen, want als haar wordt gevraagd of ze wel eens appelen aan kinderen heeft gegeven, noemt ze allerlei kinderen, maar niet die van de schoenlapper. Als haar daar dan rechtstreeks naar wordt gevraagd, zegt ze dat ze het niet meer weet. Het verslag vervolgt: ‘Seyt daer nae is getuycht, soe is het onrechtveerdich getuycht, daer na seyt, by haar wetenschap. Hyer nae seyt, heeft sy het gedaen, soe heeft sy het door mistroostichheyt gedaen.’En dan volgen de bekentenissen die men van haar verwacht en waarvan zij ongetwijfeld op de hoogte is door de voorafgaande processen: zij heeft haar eigen duivel, die is jong en in het zwart gekleed enz. Zij bekent ook dat zij samen met Marie Barten en Roode Cater gedanst heeft als kat. Deze bekentenissen legt zij af buiten tortuur, maar daarom natuurlijk nog niet zonder angst voor de foltering. Toen haar moeder met de uitspraken werd geconfronteerd, zei deze: ‘Haer dochter soe veel gevraecht te wesen, dat sy het heeft moeten lyden.’ Grietgen zelf blijft ontkennen. Het enige wat zij toegeeft is dat zij een vijftal jaren in de nabuurschap van de in 1593 als heks verbrande Geertgen Damen heeft gewoond. Nieuwe getuigenverklaringen volgen. Volgens één daarvan zou de man van Grietgen hebben verteld, dat zij hem donderdags altijd het huis uit wilde hebben. Dat klopt met Adriana's bekentenis, dat zij zelf op maandag en haar moeder op donderdag met de duivel boeleerde.

 

Maar dan heeft Adriana een gesprek met een predikant. Zij deelt hem mee dat zij onschuldig is en herroept al haar verklaringen. Grietgen houdt haar ontkenning vol, ook als er een nieuwe beschuldiging tegen haar wordt ingebracht door de weduwe van een molenaar. Zij zou de molenaar geprezen hebben dat deze geen spinsters indienst had genomen. Elders was dat wèl gebeurd en toen was de duivel - in rood fluweel gekleed - tussen die spinsters in komen zitten. En zij zou gezegd hebben: ‘hoe verdoemen sy haer siel, die soe lopen spinnen en kallen van die luyden’. Grietgen geeft wel toe dat zij dit verhaal verteld heeft, maar zij heeft het ooit eens gehoord en het is niet in Amersfoort gebeurd. Tenslotte besluit de officier moeder en dochter ‘ter scherper examinatie te stellen’op grond van hun ‘quader name ende fame’. Adriana voorkomt de foltering door haar revocatie weer terug te nemen en aan de duivel te wijten. Bij het op 10 september volgend officiële verhoor bekent zij alles wat haar ten laste wordt gelegd. De weerstand van haar moeder breekt pas tijdens de foltering. Zij bekent.

De uitspraak van het gerecht luidt, dat Grietgen na worging zal worden verbrand en dat Adriana - waarschijnlijk op grond van haar leeftijd - in het openbaar zal worden gegeseld en daarna naar de gevangenis zal worden gestuurd, in afwachting of zij haar leven zal beteren.

Tot de bewaard gebleven processtukken behoren ook de vragen die bij het verhoor aan Adriana werden gesteld. Zij weerspiegelen de ‘bekentenissen’ waartoe zij zich ‘spontaan’ had laten verleiden  en spreken in hun suggestiviteit voor zich.



6. In de nazomer en herfst van datzelfde jaar werden in Amersfoort nog twee vrouwen verdacht van hekserij verhoord. De eerste was Swaentgen Seghers (34 jr.), de dochter van de Roode Cater. Zij had na de dood van haar moeder - waarschijnlijk uit voorzorg Amersfoort verlaten. Toen zij terugkwam, werd zij onmiddellijk gevangengenomen. Zij verklaart dat zij weggegaan is, omdat zij niet kon aanhoren hoe haar moeder over de tong ging en dat zij teruggekomen is, omdat een zekere Henric Verhel van haar eiste dat zij zijn kind kwam zegenen. De zegening heeft hij haar voorgezegd. De aantijgingen tegen Swaentgen zijn niet zwaar genoeg om haar gevangen te kunnen houden. Zij wordt vrijgelaten, maar mag de stad niet verlaten. Wel moet zij een cautie stellen en de rechtskosten betalen. Op het einde van het jaar werd nog een proces aangespannen tegen een zekere Jannetge Pots. Deze vrouw vluchtte aanvankelijk toen gevangenneming dreigde, maar keerde op verzoek van haar man terug. Onder de tegen haar ingebrachte getuigenverklaringen valt er één op, waarin wordt vermeld dat een heelmeester - dokter Rodolphus Tollius - gezegd zou hebben, dat achter een ziekte die hij niet kon genezen wel toverij kon zitten. Omdat het informatieboek over de jaren 1596/1597 ontbreekt, weten wij niet hoe het met Jannetge is afgelopen. Evenmin weten wij of Swaentgen verder met rust is gelaten.


De Amersfoortse procesreeks zo uitgebreid weergegeven, omdat zij zeer illustratief is. Op wezenlijke punten keren alle elementen terug die wij bij de analyse van de Malleus Maleficarum tegenkwamen. Het magisch volksgeloof, vooral in de vorm van zegeningen van zieken, kan tot verdachtmaking leiden, met name als er iets misgaat. De heksenleer, met als centraal punt de toewijding aan de duivel met alle daarbij behorende details, wordt vooral tijdens de procesvoering toegevoegd. Vrouwen - vaak arme vrouwen en dochters van heksen - zijn het meest verdacht. Nauwelijks aan de kinderjaren ontgroeide verdachten slaan eerder door. Ook in de Malleus zagen wij dat een van de kroongetuigen een jong meisje was. De verklaring daarvoor behoeft niet alleen gezocht te worden in de angst voor de foltering en de hoop om op grond van de leeftijd aan terechtstelling te ontkomen; ook kan meespelen een grotere weerloosheid tegen suggestieve en indringende vragen en een grotere gevoeligheid voor de fantastische verhalen die ongetwijfeld de ronde deden en door de processen zelf werden bevorderd.


Maatschappelijke achtergronden


Bron: Het verbond van heks en duivel, Een waandenkbeeld aan het begin van de moderne tijd als symptoom van een veranderende situatie van de vrouw en als middel tot hervorming der zeden,

Lène Dresen-Coenders