De Eerste Kruistocht
Op 27 november 1095 hield paus Urbanus II een vurige rede tijdens het Concilie van Clermont waarin hij opriep tot het houden van een kruistocht. Deze toespraak werd enthousiast onthaald. In de voorbereiding van het concilie had de Byzantijnse keizer Alexius I militaire hulp gevraagd tegen invallen van de Turkse Seldjoeken. De paus stond er voor open, maar had nog meer op het oog. Hij hoopte met een positief antwoord op de vraag ook de eenheid in de Kerk te kunnen herstellen na het Schisma van 1054 en hij wilde bovenal het Heilige Land bevrijden na de invallen van de moslims, zodat Jeruzalem weer een veilige plek werd voor de christenen. Wie deelnam aan de kruistocht kreeg materiële steun: zijn persoon en goederen stonden voor de duur van de kruistocht onder de bescherming van de Kerk; elke deelnemer kreeg ook een algemene aflaat, vrijstelling van belasting, opschorting van schulden en bevrijding van de lijfeigenschap.
De deelnemers aan de eerste kruistocht waren voor het grootste deel Franse ridders, Duitse ridders en de in die tijd nog los van Frankrijk opererende Normandiërs. De Franse en Duitse ridders gingen in naam van Godfried van Bouillon en de Normandiërs gingen in naam van koning Robert Curthose van Normandië, zoon van Willem de Veroveraar.