Rozenkruisersgedachtegoed uit de 17e eeuw
Het drievoudige motto van de rozenkruisers van de 17e eeuw. Het motto luidt:
De rozenkruisers van de zeventiende eeuw werkten op basis van de mysteriewijsheid van het oerchristendom. ‘Want ieder, die zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar ieder die zijn leven verliezen zal om Mijnentwil en om des evangelies wil, die zal het behouden.’ (Marcus 8:35)
‘Door de Heilige Geest wedergeboren’. Daarmee wordt het doel van de mysterieschool van de rozenkruisers bepaald. Het is de ontplooiing van het ware zelf van de mens, dat door de krachten van de Geest ontwaakt uit zijn latente toestand en zal worden ‘wedergeboren’. Het zal tot bewustzijn en tot werkzaamheid komen. Als dat gebeurt, behoudt de mens het ware leven: het leven in de Geest.
Het ging de rozenkruisers dus niet om de ontplooiing van de ik-
Het tweede criterium is de weg die de rozenkruisers bewandelen om hun doel te bereiken. De essentie daarvan is dat de mens zijn leven verliest, ter wille van het ware zelf. ‘In Jezus gestorven’. Jezus is het prototype van het ware zelf van ieder mens. In overeenstemming met de structuur en de krachten van dit ware zelf, sterft de mysterieleerling naar zijn ik-
Het ware, geestelijke zelf neemt de plaats in van de ik-
Ten derde is het beslissend, op welke basis de eigenzinnigheid van de mysterieleerling prijsgegeven en het doel van de mysterieweg nagestreefd wordt. De mens kan zich volledig opofferen en zichzelf verloochenen voor een ideologie, een land, een ander mens, een meester. Zo‘n opoffering leidt er slechts toe dat de mens de gevangene wordt van deze ideologie, dit land, deze mens of deze meester. Daartegenover plaatsen de rozenkruisers van de zeventiende eeuw het motto: ‘Uit God geboren’.
De mens is voor wat betreft zijn diepste innerlijk geschapen ‘naar Gods beeld en gelijkenis’, zoals de Bijbel dat uitdrukt (Genesis 1:27). Alleen op deze basis heeft het zin de mysterieweg te gaan. De mysterieleerling geeft zijn aardse wezen niet prijs voor iets wat buiten hem te vinden zou zijn, maar voor het ware wezen, het beeld van God dat binnenin hem is.
Als de mens zijn leven van zelfhandhaving, vooroordelen en eigenzinnigheid verliest ter wille van het ware zelf, niet ter wille van uiterlijke mensen of zaken, zal hij het ware leven behouden. Hij zal het ware leven ontdekken, zijn eigenlijke identiteit, en dan pas met recht vrij zijn, vrij van elk doel dat hem van buitenaf zou kunnen worden opgelegd. Het beeld van God dat verborgen was onder eigenbelang, vooroordeel en eigenzinnige handelingen, en dat werkeloos sluimerde, wordt dan weer zichtbaar.