De geschiedenis van de kalender

De behoefte aan een primitieve vorm van kalenders is ontstaan in de beschavingen rond de Middellandse Zee met de ontwikkeling van landbouw en veeteelt, afhankelijk als die zijn van de seizoenen (M. Persson Nisson, Primiticve time-reckoning, Lund en Oxford 1920).De oud-ste meer bekende geperfectioneerde kalenders berusten op de omlooptijd en de schijngestalten van de maan: het zijn zogenaamde lunaire of maankalenders. De periode tussen twee gelijke maanstanden is ruim 29½ dag, om precies te zijn 29.5306. Het jaar van een maankalender heeft 12 maanden (manen) van afwisselend 29 en 30 dagen. Een maanjaar telt zodoende 354 dagen. Maar in werkelijkheid zijn na 12 gelijke maanstanden 12 x 29.5306 = 354.3672 dagen vervlogen. Om dat verschil te vereffenen worden op gezette tijden schrikkeldagen ingelast. Een nog dagelijks gebruikte maankalender is de Mohammedaanse.

Zonnekalenders, zoals de onze, zijn gebasseerd op de omlooptijd van de aarde om de zon. De Egyptenaren hadden al vóór 4000 v. Chr. het zonnejaar berekend op 365 dagen. Hun kalender bleef duizenden jaren in gebruik totdat koning Prolemeus III in 238 v. Chr. een hervorming liet invoeren. Het werkelijke zonnejaar, gemeten tussen twee gelijke standen van zon en aarde ten opzichte van elkaar, telt 365.2422 dagen, dus bijna ¼ dag per jaar meer dan 365. Dat verschil wordt gecompenseerd door om de vier jaar een schikkeldag toe te voegen.

Om maankalenders aan te passen aan het zonnejaar, met het doel het begin van het jaar steeds in hetzelfde seizoen te laten vallen, wordt periodiek een dertiende maand, een schrikkelmaand ingevoegd. Dergelijke lunisolaire kalenders hebben telkens terugkerende perioden van 19 jaar, bestaande uit 12 gewone jaren en 7 jaren van 13 maanden. De duur van die 19-jarige cyclus is bijna precies gelijk aan 19 zonnejaren. Een voorbeeld van een zeer nauwkeurige lunisolaire kalender is de Joodse.

Een maancyclus
wordt ook wel een lunatie genoemd. Een lunatie duurt 29,5 dagen.Twaalf lunaties bestrijken 354 dagen en dertien lunaties zijn 383,5 dagen.Door volgens een bepaald schema soms 12 en soms 13 lunaties te bundelen kan een maankalender aan het zonnejaar gekoppeld worden. In de Oudheid waren dergelijke maankalenders,ook wel genaamd luni-solaire kalenders, vrij algemeen in gebruik. Daarbij had elk van de 13 manen een eigen naam en een eigen karakter. Per stad of dorp kon dit iets verschillen van andere kalenders.In de loop der tijden is deze kennis grotendeels verloren gegaan.Wicca's en andere Moderne Heidenen vieren de volle manen, maar maken als regel geen onder-scheid tussen de 13 verschillende manen.

De Romeinse kalender
De oude Romeinse kalender, die wel wordt toegeschreven aan Romulus, maar meer waar-schijnlijk was overgenomen van de Grieken, was ook een lunisolaire. Het jaar had 12 maan-den en telde 365 dagen. Om het andere jaar werd een dertiende maand van 22 of 23 dagen toegevoegd. De namen van de maanden waren: Martius (1e maand; 31 dagen) – Aprilis (=2;29) – Maius (=3;31) - Lunius (=4;29) – Quintilis (=5; 31) – Sextilis (=6; 29) – September (=7; 29) – October (=8; 31) November (=9; 29) – December (=10; 29) Ianuarius (=11;29) – Februarius (=12;28) – Mercedonius of Intercalaris (de schrikkelmaand, 22 of 23 dagen)

Door ondeskundige toevoeging van de schrikkelmaanden was tegten het einde van de Romeinse republiek een verschil ontstaan tussen kalenderjaar en zonnejaar van bijna drie maanden. Julius Caesar voerde daarom in 46 v. Chr. een kalenderhervorming in die het ontstaan betekende van de Juliaanse kalender. Maar ook de Juliaanse kalender bleek nog niet nauwkeurig genoeg: in de 16e eeuw was er weer een verschil tussen kalenderjaar en zonnejaar van tien dagen. Tijdens het pontificaat van paus Gregorius XIII kwam in 1582 de Gregoriaanse kalender tot stand, die nu in de hele wereld wordt gebruikt.

De Joodse kalender
De Joodse kalender is gebaseerd op de Oud-Babylonische kalender. De namen van de meeste maanden zijn nu nog steeds Baby lonisch. Zoals reeds vermeld kenden de Joden als eersten de week van zeven dagen die in de loop der tijden door alle volken is overgenomen. De Joodse patriarch Hillel II heeft de Joodse kalender omstreeks het jaar 360 een vaste vorm gegeven. De Joodse kalender onderscheidt gewone en zogenaamde empolische jaren. De gewone jaren hebben 353, 354 of 355 dagen. De empolische jaren 383, 384 of 385 dagen. Er zijn bijzondere tabellen nodig om deze kalender te kunnen over zien.

De Bijbel-maanden:
De namen v/d bijbelse maanden zijn hoofdzakelijk vanuit de Babelonische taal gekomen. Vóór de Babelonische ballingschap werd veelal het numerieke stelsel aangehouden. Enkele maanden zijn ook een Hebreeuwse naam gegeven, zoals “Abib” voor de maand Nisan*, de éérste der bijbelse maanden.

1. Nisan (=Abib*) Esther 3 : 7 ............. ..7. E’thanim: I Koningen 8 : 2

2. Ziv: I Koningen 6 : 1....................... ... 8. Bul: I Koningen 6 : 38

3 .Sivan: Esther 8:9 ............................ ....9. Chisleu: Zacharia 7 : 1

4. Tammoez ............................................10. Tebeth: Esther 2 : 16

5. Machem - Aw .....................................11. Schebat: Zacharia 1 : 7

6. Elul: Nehemia 6 : 15 ..........................12. Adar: Esther 3 : 7 / 9 : 1

De Gregoriaanse kalender (Onze tegenwoordige kalender)
Door de onnauwkeurigheid van de Juliaanse kalender was in de 16e eeuw de tijdsrekening bijna 10 dagen op het zonnejaar gaan achterlopen. Dit had o.m. tot gevolg, dat het begin van de lente, waarnaar de voor het kerkelijk jaar zo belangrijke paasdatum wordt berekend, volgens de kalender niet meer samenviel met de lenteëvening (wanneer dag en nacht even lang zijn). Het Concilie van Trente besloot daarom op 4 december 1563 dat een kalenderher-vorming moest plaatsvinden. Met de uitvoering van het besluit werd de paus belast, die op zijn beurt een commissie daartoe instelde. Ook toen al waren commissies wel eens lang met hun taak bezig; ruim 18 jaar later, op 24 februari 1582 verscheen de bul Inter gravissimas van paus Gregorius XIII, waarbij in de aanpassing werd voorzien. De inventieve ontwerper van de nieuwe kalender was een geneesheer, Aloysius Lilus (aAluigi Giglo) uit Cironella, Calabrië. Twee zaken werden geregeld: het inhalen van het ontstane verschil en het vermijden daarvan in de toekoms. Het eerste werd bereikt door de bepaling, dat na 4 oktober 1582 tien dagen zouden worden overgeslagen, zodat de dag na de vierde 15 oktober zou zijn. Om de zaak voor de toekomst te regelen werd bepaald, dat voortaan alleen die eeuwjaren schrikkel-jaar zouden zijn, waarvan de eerste twee cijfers door 4 deelbaar zijn. Dat wil zeggen, dat het jaar 1600 een schikkeljaar is, 1700, 1800 en 1900 niet, 2000 weer wél. De gemiddelde lengte van een jaar werd nu 365.2425 dagen, zodat het verschil met het zonnejaar (365.2422 dagen) nog slechts 0.0003 bedraagt. Dientengevolge zal het pas 10.000 : 3 = 3.333 jaar na 1582, oftewel in het jaar 4915 nodig zijn één dag over te slaan.

De Islamitische kalender
Ook de Islam ziet in het verschijnen van de maansikkel in het westen het begin van de maand. Er zijn 12 maanden van gelijke lengte. Omdat de Koran verbiedt dat er een correctie wordt aangebracht, blijft het Islamitische jaar ten opzichte van het Europese jaar 11 dagen korter. In 32 jaar is dit verschil aangegroeid tot een vol jaar. Slechts daar, waar de Moslims zich aanpassen aan de moderne tijd, of rekening houden met de aanwezigheid van Christenen en vreemdelingen.

Zij hebben een vaste kalender ingevoerd, die berust op 19 jaren van 354 dagen en 11 jaren van 355 dagen, samen een cyclus van 30 jaar. De elf schrikkeldagen worden ingelast bij de laatste maand in de jaren 2, 5, 7, 10, 13, 16, 18, 22, 24, 26 en 29. De Islamitische tijdrekening begint op 16 juli 622, de dag waarop Mohammed in Medina aankwam, na zijn vlucht uit Mekka. De gehele epoche van de Islan heet daarom de Era der Vlucht, de Hedjira.

De Republikeinse kalender
In Frankrijk werd na de revolutie de Republikeinse kalender ingevoerd die van 1793 tot en met 1805 in gebruik is geweest. Deze kalender, die geheel afwijkt van de Gregoriaanse, is sinds de inlijving bij Frankrijk van de Zuidelijke Nederlanden, Zeeuws-Vlaanderen en Limburg ook daar in alle officiële stukken gebruikt. (noot A.S.: Decimale Systeem)

Sinds 1956 wordt opnieuw gedacht aan een kalenderhervorming. Een voorstel is het jaar te laten bestaan uit vier gelijke kwartalen met elk één maand van 31 en twee van 30 dagen. De 365e dag en in de schrikkeljaren ook de 366e dag zouden wereldfeestdagen worden. Pasen en Pinksteren vallen dan steeds op dezelfde zondagen. Hoewel de Verenigde Naties, de Wereldraad van Kerken en het Tweede Vaticaanse Concilie aan de voorstellen aandacht hebben geschonken, is er nog geen overeenstemming bereikt..

Het Nieuwjaar
Wij weten niet anders of 1 januari is de eerste dag van het jaar. Maar dat is lang niet altijd zo geweest. Tot 46 v.Chr. was 1 maart de eerste dag van het nieuwe jaar. In dat jaar werd de Juliaanse kalenderhervorming door Julius Caesar ingevoerd. Deze kalendervorm was uitgewerkt door de Griekse sterrenkundige Sosigenes van Alexandrië (1e eeuw v.Chr.), die hiervoor van Julius Caesar opdracht had gekregen. Maar vele volken en godsdiensten hielden zich vast aan oude tradities. Zelfs tegenwoordig is nog menig Nieuwjaarsfeest aan deze tradities gebonden. De oude Egyptenaren en Perzen vierden Nieuwjaar op de dag van het solstitium in het na jaar, de Babyloniërs en Joden op 1 Tisjri in begin maart.

Bij de Joden was dit de bazuinendag of dag van het gerecht (Jom Hadin), ook de dag, waarop Adam het leven was inge blazen. Het Christendom zag in de dag van de geboorte van Christus de aanleiding om op 25 december het nieuwe jaar te laten beginnen. Dit werd later weer met de Juliaanse kalen der in overeenstemming gebracht, door de besnijdenis van Christus op 1 januari te vieren. In West-Europa zijn echter een reeks van merkwaardige gewoonten lang in zwang gebleven: zo vierde het Heilige Romeijnse Rijk - dus het Duitse Keizerrijk - door de Middeleeuwen heen tot 1556, de 25e december, nog als de dag van de aanvang van het jaar. In Frankrijk werd tot 1556 de Paaszondag als eerste dag van het jaar gevierd. In Engeland gold tot 1752 de 26e maart als nieuwjaarsdag. In de 16e eeuw was de telling weer verschoven en zo kwam men tot de Gregoriaanse kalender, die de katho lieke wereld spoedig overnam. De Gregoriaanse kalender werd in Engeland echter pas in 1752 ingevoerd. In Zweden duurde dit tot 1844 en in Rusland eerst na de revolutie in 1917.

Bij de Oosterse Christenen is vaak nog steeds het 12-daagse verschil tussen de Juliaanse en Gregoriaanse kalender niet vereffend. Ofschoon Oost-Azië de Gregoriaanse kalender heeft aangenomen, geldt nog vaak de dag na de eerste Nieuwe Maan, als de zon in het dierenriemteken van de Waterman staat, dus tussen 20 januari en 18 februari, als nieuwjaar.

Bron: Sterrekunde