De Zusters van het Gemene Leven
Het eerste wat Geert Groote na zijn bekering deed, was zijn ouderlijk huis te Deventer ter beschikking stellen voor arme ongehuwde vrouwen die een vroom leven wilden leiden (1374). In 1379 sloten Groote en het stadsbestuur een overeenkomst, waarbij onder meer werd bepaald dat aan de kandidaten voor zijn zusterhuis geen ‘dos’ mocht worden gevraagd, dat vriendschapsrelaties bij de toelating geen rol mochten spelen en dat opname en vertrek aan de stedelijke overheid ter goedkeuring zouden worden voorgelegd. Wél moest de stedelijke overheid advies vragen aan de meesteres en wijzere zusters. Voor de stedelijke overheid een aantrekkelijke overeenkomst als instrument om de toename van goederen in de dode hand te bestrijden.
Geert Groote en zijn medestanders waren zich duidelijk bewust dat er, naast de bestaande en eventueel te hervormen kloosters en naast de begijnhoven, een nieuwe voorziening moest komen voor ongehuwden die een vroom leven wilden leiden. Zij waren zich ook bewust dat zij hun stichtingen voor een tweezijdig gevaar moesten behoeden. Het eerste gevaar was de associatie met de begijnen, die werden verdacht van ketterij en van relaties met de Sekte van de Vrije Geest. Het andere gevaar was de schijn van een nieuwe kloosterorde. Voor de stichting daarvan was namelijk verlof van de paus nodig. Inderdaad hebben dominicaanse inquisiteurs in de jaren negentig van de 14e eeuw de Zusters onder verdenking proberen te stellen. De Broeders van het Gemene Leven, die als prior voor de zusterhuizen optraden, hebben die verdenking weten te keren.
De Zusters van het Gemene Leven maakten in de eerste decennia van de 15e eeuw een explosieve groei door. Hun conventen waren talrijker dan die van de Broeders en hadden meer bewoners. Om zich tegen verdenking van ketterij te beschermen, sloten velen zich aan bij de derde orde van Franciscus, zoals de begijnen dat vóór hen hadden gedaan. Maar daarbij bleef het niet. De gestrenge leefwijze die wezenlijk was voor de Moderne Devotie en die deze onderscheidde van de leefwijze van veel kloosterlingen en begijnen, dreef veel zusters als vanzelf in de richting van geloften: soms alleen de gelofte van kuisheid, maar niet zelden ook de volledige kloostergelofte in het kader van een bestaande orde, zoals die van de reguliere kanunnikessen. Maar dat waren dan natuurlijk kloosters die tot de observantiebeweging behoorden en ‘hervormd’ mochten heten.
Bron: Het verbond van heks en duivel, Lène Dresen-