Reliekverering in Amersfoort

Vanaf 1382 vereerde de gelovigen van Amersfoort de reliek van de doorntak op 3 mei en 14 september. In de loop van de 15e eeuw kwam aan het tonen in september een einde, daarvoor in de plaats werd de reliek nu op Goede Vrijdag tijdens de liturgische plechtigheden voor de kerkgangers uitgestald. Bij die gelegenheid werden de aanwezigen waarschijnlijk met wijwater besprenkeld of konden zij met wijwater een kruis slaan. De aflaat die de gelovigen verdienden door de reliek te vereren, bedroeg een verkorting van de tijd dat zij in het vagevuur moesten doorbrengen met zeven jaren en veertig dagen.


De reliekschrijn met de doorntak bevond zich in de Sint-Joriskerk voor één van de drie altaren die voor het oxaal stonden, waarschijnlijk voor het Heilig-Kruisaltaar; er brandde een godslamp voor. Dit valt af te leiden uit het testament van Hildegond en Wychart Scaap uit 1481. Daarin schonken zij olie voor deze godslamp.


Aan het eind van de Middeleeuwen was er een grote devotie voor het leiden en de kruisdood van Christus. De aanwezigheid van een reliek van de doornenkroon én een reliek van het Heilig Kruis waren mogelijk de aanleiding voor het aanbrengen van een omvangrijke geschilderde kruisweg aan de buitenzijde van de kerk, de inrichting van een Heilig-Grafkapel in de kerk en van de ‘Arma Christi’ (Wapenen van Onze Heer), een beeldengroep op de plek waar nu de boterwaag staat.

Van de grafkapel resteert niet meer dan een 15e eeuws liggend Christusbeeld dat zich nu in de voormalige Mariakapel bevindt. Twee schilderingen van de middeleeuwse kruisweg zijn bewaard gebleven: één met de zesde statie (Christus met Veronica) en één met Christus-op-de-koude-steen.


In augustus 1572 kwam er abrupt een einde aan de devotie voor de doornenkroon. De reliek van de doorntak ging toen bij de beeldenstorm door de geuzen verloren. In de rekening van de Sint-Joriskerk over 1572-1573 staat dan ook opgetekend dat het niet meer nodig is om nog water voor het koor te brengen op Goede Vrijdag en op het feest van de Kruisvinding, “overmits de tack van de doornenkroen des Heeren wech is”.


Bron:  Flehite Historisch Jaarboek 2003 blz. 10-33 Ludo Jongen & Fred van Kan