De Kathaarse gemeenschap in Vlaanderen


In oktober 1157 wordt te Reims een katholiek concilie gehouden onder voorzitterschap van aartsbisschop Samson. De bisdommen van Kamerijk en Atrecht staan onder zijn bevoegdheid. In de omgeving van deze steden blijven ketterijen woeden. De eerste canon van het concilie gaat over Piphles, en dat zou dus de naam (piffels) kunnen zijn die men in Vlaanderen aan ketters van het kathaarse type heeft gegeven. Het woord ‘piffel’, als het ooit echt heeft bestaan, blijt niet lang in gebruik, want de polemisten gaan het in de teksten vervangen door popelicani of publicani en dat komt uit Matteus 21,31 en is een synoniem voor heidenen.


Tijdens een actie in 1162 volgen verscheidene arrestaties van Vlaamse burgers. De ketters worden worden voor paus Alexander III geleid, die in ballingschap is te Tours. Die had omwille van zijn tolerantie in het begin van zijn pontificaat het verzoek van de Franse koning gekregen om strenger te zijn. In zijn brief noemt de koning de Vlaamse ketters poplicains of publicains of publikanen, een naam die ze ook in Engeland kregen. Het zag er in het begin van Alexander’s pontificaat wat beter uit voor de ketters. Terwijl hij verbannen was in Frankrijk schreef hij in een brief aan aartsbisschop Hendrik van Reims waarin hij deze aanmaande tot christelijke zachtmoedigheid wegens de verdwaalden in bewoordingen zoals hij de ketters in Vlaanderen nog noemde. Deze verrassende richtlijnen zinden Reims niet. De aartsbisschop meldde dat verbolgen aan zijn broer, de koning van Frankrijk. Met dreigende woorden maande de vorst paus Alexander aan tot onverbiddelijk strengheid. De paus plooide snel want hij had de steun van Frankrijk hard nodig in zijn strijd tegen de Duitse keizer en diens antipausen.


Het is abt en theoloog Eckbert van Schönau  uit het Rijnland die in een serie sermoenen tegen de ketters voor het eerst de benaming cathari gebruikt. De benaming kathaar wordt weinig door zijn tijdgenoten gebruikt, behalve in de streek rond Milaan.


In 1163 installeert zich nabij Keulen een groepje van tien mannen en vrouwen. Ze zijn uit Vlaanderen gevlucht voor de harde vervolging in hun graafschap door de aartsbisschop. Ze verbergen zich in een schuur, nemen niet deel aan de zondagsmis en maken zich zo verdacht. Na hun arrestatie blijkt tot verrassing van Ecbert dat zij Latijn kennen. Ook de aanwezigheid van vrouwen in de groep is merkwaardig voor de abt. De gevangenen worden tot ketters veroordeeld en in augustus 1163 verbrand. Voor het betreden van de brandstapel geeft de leider aan zijn gezellen de zegen door handoplegging, identiek hetzelfde gebaar als het consolement voor de stervende in Vlaanderen.


Een gelijkaardig geval, maar dan meer naar het westen toe, is dat van een grote groep ketters die in Engeland aankomt, en eveneens uit Vlaanderen zijn gevlucht rond diezelfde tijd. De Engelse koning roep er een concilie te Oxford voor samen, waar de ketters worden veroordeeld, gebrandmerkt in het aangezicht en met roeden uit de stad verdreven. Nog in 1163 worden ook in Utrecht ketters op de brandstapel gezet. Het lijkt wel alsof de Vlaamse vluchtelingen alle windrichtingen hebben geprobeerd om aan hun vervolgingen te ontkomen.


Bron: Katharen in Europa blz. 43