De hiërarchie in de tempelorde
De tempelorde ontwikkelde zich tot een goed gestructureerde organisatie, waarin tal van functionarissen een duidelijk omlijnd takenpakket hadden. De meester of de magister was het gezicht van de orde naar de buitenwereld toe, maar stond tal van taken af aan andere hoogwaardigheidsbekleders.
De meester van het kapittel
Alhoewel de meester aan het hoofd van de orde stond, was zijn macht beperkt. Zijn voornaamste taak bestond uit het voorzitten van het kapittel en het bekrachtigen van de beslissingen die daar werden genomen. De eigenlijke beslissingsmacht van de orde lag in handen van het kapittel-
De seneschalk
De tweede in de rij was de seneschalk, de eerste plaatsvervanger van de meester. Over de verdere rol van de seneschalk is weinig bekend.
De maarschalk en het convent
Na de meester was hij zo’n beetje de belangrijkste man. In tijden van oorlog werd de maarschalk absolute leider. Alle commandeurs moesten zich met hun troepen onder zijn bevel scharen. Als opperbevelhebber van de orde, stond de maarschalk ook in voor de bewaking van het baussante vaandel of de ‘baussant’.
De drapier
De drapier was verantwoordelijk voor de uitrusting van de broeders. Hij zorgde ervoor dat de ordeleden kleren, schoenen en beddengoed hadden en moest er tevens op toezien dat de broeders gehoorzaamden en niets hadden dat zij niet mochten bezitten, zoals geld.
De commandeur van het land Jeruzalem en de commandeur van het gewelf van Akko
De commandeur van het land Jeruzalem en van het koninkrijk, zoals zijn titel voluit luidt, was schatbewaarder van de orde. De meester was net als de raad van wijzen of prud’hommes, bevoegd om op elk moment de boekhouding op te vragen en in te kijken.
De commandeur van de stad Jeruzalem
Terwijl de commandeur van het land Jeruzalem als de boekhouder van de orde kan worden bestempeld heeft deze functionaris een geheel eigen rol. Hij was inde eerste plaats verantwoordelijk voor het uitvoeren van de primaire taak van de tempeliers, het bewaken van de pelgrims die vanuit Jeruzalem naar de Jordaan trokken, het beschermen en verzorgen van deze pelgrims. Hij was in feite de hospitaalbroeder van de orde.
De commandeur van de landen en de huizen
Deze commandeurs waren de vertegenwoordigers en plaatsvervangers van de meester in hun land. Zij waren voor beslissingen volledig afhankelijk van het kapittel van hun land of van de raad van wijzen.
Aan het hoofd van een commanderij stond logischerwijs ook een commandeur of een huiscommandeur. Die op zijn niveau dezelfde taken en bevoegdheden had als de commandeur van een land.
De commandeur van ridders
De verschillende legereenheden of eskadrons waaruit een convent bestond, werden aangevoerd door een commandeur van ridders. De commandeur van een kasteel of burcht moest zich onder zijn gezag plaatsen, indien de burcht werd aangevallen.
Commandeur van het vlees
Deze commandeur werd gekozen uit de oudere en meer ervaren broeders. Hij beheerde de voedselvoorraden van de orde: een belangrijke taak tijdens veldtochten.
Ridders en sergenten
De ridders kon je herkennen aan hun witte mantel met een rood kruis op de borst. De sergenten droegen daarentegen een zwarte mantel met een rood kruis op de voorzijde en op de rug. De sergenten waren ondergeschikt aan de ridders. Zowel ridders als sergenten hadden een uitgebreide wapenuitrusting en een aantal schildknapen en rijdieren. Hun bewapening bestond uit een zwaard met twee snijdende zijden en een afgeronde top. Een rechthoekig houden schild met leer bkleed. Een houten lans met stalen punt. Een soort knots met een ijzeren kop voorzien van scherpe punten. En als laatste drie messen, een dolk, een soort broodmes en een klein pennenmesje.
Turcopolier en zijn turcopoles
Hij was de aanvoerder van de lichte cavalerie of de turcopoles, het woord betekend ‘vechten op zijn Turks’. De turcopolier voerde tijdens de strijd het bevel over de sergenten, maar niet daarbuiten. De turcopolier was bovenal de drager van het vaandel.
Gonfanonier
De Gonfanonier was de mentor van de schildknapen. Hij moest ervoor zorgen dat ze de regel eerbiedigden en dat ze hun loon uitbetaald kregen nadat ze termijn hadden uitgediend. Hij stond ook aan het hoofd van de schildwachten.
De ondermaarschalk
Als rechterhand van de maarschalk nam de ondermaarschalk bepaalde taken van hem over, zoals het in beslag nemen van harnassen en wapens van overleden broeders of van broeders die naar overzeese gebieden vertrokken.
Ook was hij verantwoordelijk voor vaklui uit de ruitertroep van de maarschalk.
Kapelaan
Paus Innocentius II verleende de tempeliers in 1139 het recht om kapelaans te benoemen en mis te houden. Binnen de orde fungeerde de kapelaan als een priester in zijn parochie. Hij las de mis, hoorde biecht en gaf het laatste sacrament. De kapelaan had een hoge positie binnen de orde. Hij droeg de mooiste kleren, hij mocht zijn baard afscheren en mocht handschoenen dragen. In de eetzaal zat hij naast de meester en werd dus als eerste bediend.
Broeder van de infirmerie
De broeder van de infirmerie of ziekenboeg zorgde voor de zieken en de ouderen. In veel gevallen zowel binnen de orde als daarbuiten, zoals bijvoorbeeld reizigers, handelslieden en rondtrekkende steenhouwers etc. De meester moest erop toezien dat de broeder van de infirmerie alle middelen kreeg om zijn infirmerie naar behoren te runnen.
Bron: De tempeleiers, Jan Hosten pg. 205-