Het Similia-principe
Het passende homeopathische geneesmiddel wordt gekozen volgens het Similia-principe. Dit principe stelt dat een middel, dat bij gezonde mensen bepaalde ziekteverschijnselen oproept, zieke mensen met diezelfde verschijnselen kan genezen. Om uit te zoeken welke ziekteverschijnselen een bepaalde stof bij gezonde mensen veroorzaakt, zijn er veel geneesmiddelproeven gedaan. Bij een geneesmiddelproef wordt de onverdunde stof aan een gezond persoon gegeven. Daarna schrijft de onderzoeker precies alle veranderingen op die de proefpersoon toont of voelt. Dit doet hij heel uitgebreid, niet alleen de lichamelijke kenmerken, maar ook de psychische toestand en veranderde eet- en drinkgewoonten. Ook houdt de onderzoeker bij of klachten op een bepaald tijdstip van de dag veranderen. Na een aantal van die proeven bij verschillende personen is er een duidelijk beeld van de werking van de stof op een gezond lichaam. Op deze manier zijn er van heel veel middelen geneesmiddelbeelden beschreven.
Vanuit de homeopathische gedachte kan het gelijke het gelijkende genezen. Wanneer een zieke dus de verschijnselen vertoont die een gezond persoon bij de geneesmiddelproef heeft, is het middel van die proef het passende geneesmiddel. Bijvoorbeeld: de kenmerken van de stof Belladonna zijn onder andere dat de testpersoon een hoge koorts krijgt, waarbij hij gaat zweten en ijlen, grote pupillen heeft en geen dorst krijgt. Wanneer een zieke deze verschijnselen heeft, is Belladonna het passende middel. Het homeopathische middel bestaat uit een extract van een stof die in planten, dieren of mineralen voorkomt, die zeer sterk wordt verdund. Geneesmiddelproeven zijn vooral met mensen gedaan. Voor dieren wordt het menselijke geneesmiddelenbeeld naar het dier 'vertaald'.