Piëtisten

Voorlopers van de piëtisten bekritiseerden de formele verwetenschappelijkte theologie van de Lutherse Kerk en bepleitten een heropleving van praktisch en vroom christendom. Onder hen waren de mysticus Jakob Böhme (Behmen), de stichtelijke schrijver Johann Arndt, Heinrich Müller, Johann Valentin Andreae, de hofkapelaan van de landgraven van Hessen; Schuppius, die tot doel had om aan de Bijbel zijn plaats in de preekstoel te herstellen en Theophilus Grossgebauer (†1661).

Als grondlegger van de beweging wordt Philipp Jakob Spener beschouwd, die de Lutherse nadruk op Bijbelse doctrine combineerde met de Hervormde tendens van het krachtige christelijke leven. In 1675 publiceerde Spener zijn Pia desideria of Ernstige Wensen voor een Hervorming van de Ware Evangelische Kerk. In deze publicatie deed hij zes voorstellen om de Kerk te hervormen:

  1. de ernstige en grondige studie van de Bijbel in particuliere bijeenkomsten, de ecclesiolae in ecclesia (letterlijk: kerkjes in de kerk)
  2. iedere christen heeft een ambt, een taak in de kerk ("algemeen priesterschap der gelovigen")
  3. de kennis van christendom moet in de praktijk worden toegepast
  4. heterodoxen en ongelovigen moeten niet worden bestreden door bittere aanvallen of uitleg van de ware leer, maar door hen sympathiek en vriendelijk te behandelen
  5. in de theologische opleiding aan de universiteiten, moet meer aandacht besteed worden aan de praktijk van het godsdienstige leven
  6. de prediking moet praktisch en minder dogmatisch zijn

Dit werk veroorzaakte een grote schokgolf in heel Duitsland en hoewel veel orthodoxe Lutherse theologen en pastors zich diep beledigd voelden door het boek van Spener vond een groot aantal predikanten dat zijn klachten en zijn eisen doeltreffend beargumenteerd waren. Zij stemden vaak in met zijn plannen.

Spener stierf in 1705. Hierna werd August Hermann Francke de leidende persoonlijkheid in het Piëtisme, dat aanhang kreeg binnen de meeste Lutherse kerken in Europa.