Pierre Cuypers 1827-1921


De Limburger Pierre (Petrus Josephus Hubertus) Cuypers groeide uit tot de eerste Nederlandse architect met internationaal aanzien. Zijn rationele manier van werken leverde hem buiten de grenzen erkenning op, terwijl hij in eigen land gezichtsbepalende werken als het Rijksmuseum en het Centraal Station van Amsterdam vervaardigde.


studie

Hij groeide op in Roermond, en besloot na de middelbare school architectuur te gaan studeren aan de Kunstacademie in Antwerpen. Als afsluiting van zijn zeer succesvolle studie verdiende hij in 1849 de Prix d'Exellence. Eenmaal terug in zijn geboorteplaats werd hij benoemd tot stadsarchitect, na een restauratie van de Roermondse Munsterkerk.

  

neogotische kerken

Cuypers bouwde en restaureerde in zijn carrière veel kerken. Voorbeelden zijn de Posthoornkerk (1860-63), de Vondelkerk (1872-80), de Dominicuskerk (1884-93) en de Willibrorduskerk (1864, afgebroken 1969). Hij was een tijd in de leer geweest bij de beroemde restaurateur Viollet-le-Duc, en nam aanvankelijk diens voorliefde voor neogotiek over. Cuypers was van mening dat de gotiek de enige architectuurstijl was die aan het rationalistische denkbeeld voldeed. Vooral paste hij elementen toe uit de vroegste Franse gotiek, omdat hij als uiterst religieus mens de Hollandse laat-gotiek te decadent vond. Net als zijn Franse voorbeeld had hij de neiging om bouwwerken te restaureren in een meer gotische stijl dan in hun oorspronkelijke staat het geval was. Dit is hem vaak op forse kritiek komen te staan.

 

Hij ontwierp veel vanuit een kathedraalplattegrond, met dwarsschip en kooromgang. Ook plaatste hij steevast twee of meer torens, die qua uiterlijk van elkaar verschilden. Hierin zat religieuze symboliek: de ivoren toren en de toren van David. Bekende kerken zijn St. Catharinakerk in Eindhoven en de in 1969 afgebroken St. Willibrordus in Amsterdam.

  

De Steurs

Na de verhuizing van de hoofdvestiging van zijn bureau in Amsterdam, kwam Cuypers in contact met de advocaat Victor de Stuers. Deze had zich het bekende artikel 'Holland op zijn smalst' (1873) beklaagd over de slechte toestand van het kunstbeleid in Nederland, en wilde dat er een plaats kwam waar de nationale kunstschat bewaard kon worden. Dit werd het Rijksmuseum. De Stuers zorgde ervoor dat Cuypers in 1876 mee kon doen aan de prijsvraag voor het ontwerp ervan.

  

Cuypers was op dat moment van architectonische koers veranderd. Hij was overgestapt op een eclectische stijl, waarin hij neogotiek vermengde met invloeden uit de renaissance. Zijn eerste ontwerp kon de commissie niet bekoren, net als alle andere deelnemers. In de tweede ronde gingen de 'juryleden' wel overstag met het ontwerp van Cuypers. Net als bij zijn andere werken bouwde hij het op in baksteen. Hij plaatste enkele torens, en voorzag het ruim van beeldhouwwerk. Bijzonder aan het symmetrische gebouw is de doorgang onder de middenpartij. Op deze manier werd de oude binnenstad verbonden met de nieuwe. In 1886 was het gebouw gereed.

 

De buitenwacht sleep de messen wederom, want veel mensen vonden dat een 'katholiek' gebouw (vanwege de gotische invloeden) niet paste als nationaal symbool voor het protestantse Nederland.

   

Centraal station

Cuypers verwierf eveneens de opdracht voor de bouw van het centraal station van Amsterdam (opgeleverd in 1889). De stad wilde het ontwerp uitbesteden aan een architect, waar daar normaal een ingenieur op werd gezet. Het kwam echter op een prominente plek te staan aan het begin van het centrum, en moest daarom een soort stadspoort worden. Het station werd meer dan driehonderd meter breed, en vertoonde uiterlijke overeenkomsten met het Rijksmuseum. Opnieuw was het in baksteen opgebouwd en waren er zowel gotische als renaissance-kenmerken in verwerkt.

  

Kasteel de Haar

Een laatste bijzondere werk is kasteel De Haar in Haarzuilen. Naar voorbeeld van Viollet-le-Duc deed met Franse kastelen, bracht Cuypers het vervallen bouwwerk terug in een staat waarin het nooit heeft verkeerd. Het kan daarom worden beschouwd als een werk van Cuypers zelf, en daarmee het laatst gebouwde kasteel in Nederland.


Geniale kunstenaar

Cuypers had de katholieke wind mee. Daarnaast profiteerde hij van de groeiende belangstelling voor het nationale culturele erfgoed. Oude gebouwen werden tot monument verklaard en moesten worden gerestaureerd.


Kunsthistoricus Wies van Leeuwen kent Cuypers’ werk als restaurateur goed. In 1980 richtte hij met anderen het Cuypers Genootschap op. Aanleiding daarvoor was een renovatie van de Sint-Servaaskerk in Maastricht, waarbij verbouwingen die Cuypers bij een eerdere restauratie had aangebracht, werden gesloopt. Sindsdien vecht het genootschap voor het behoud van bijzondere architectuur uit de laatste twee eeuwen.


Paradoxaal genoeg bestrijdt het Cuypers Genootschap restauratiemethoden die de oude architect zelf toepaste. Van Leeuwen: ‘Cuypers bracht gebouwen terug in hun middeleeuwse staat. Resten van andere bouwperioden liet hij slopen. Zo probeerde hij het katholieke verleden van Nederland te benadrukken.’


Soms ging Cuypers zelfs zover dat hij aan een monumentaal bouwwerk nieuwe elementen toevoegde. Zo ontdeed hij de romaanse Munsterkerk in Roermond van alle toevoegingen uit met name de zeventiende eeuw. Vervolgens zette Cuypers vier gloednieuwe torens in romaanse stijl op de kerk.


‘Cuypers probeerde te denken als de oorspronkelijke bouwers,’ zegt Van Leeuwen. ‘En hij ging een stap verder. Hij wilde het verleden overtreffen. Soms gebruikte hij voor zijn restauraties moderne materialen als staal en beton, met de gedachte: als de middeleeuwse bouwmeesters deze technieken tot hun beschikking hadden gehad, dan hadden ze hetzelfde gedaan.’


Zijn aanpak was niet onomstreden. Bij de restauratie van de Munsterkerk kwam Cuypers in aanvaring met zijn opdrachtgevers. Uit Frankrijk werd de architect Viollet-le-Duc erbij gehaald, restaurateur van prestigieuze monumenten als de Notre Dame in Parijs en de middeleeuwse stad Carcassonne. De Fransman gaf Cuypers gelijk. Zijn naam was nu gevestigd in de Europese neogotische beweging.


Oxenaar: ‘De stad was voor Cuypers de leefomgeving van de vrije burger. In die zin was hij een democraat. Hij koesterde een corporatistisch maatschappijbeeld, gebaseerd op de middeleeuwse structuren van standen en gilden. Hij dacht niet: laat ik de rooms-katholieke zuil eens overeind zetten. Het rooms-katholicisme was in Nederland een beweging in opkomst. Het was voor een kunstenaar opwindend om die van een vormentaal te voorzien. Cuypers was een rooms-katholiek zoals Gerard Reve dat is. Ik geloof niet dat hij zoveel ophad met de rooms-katholieke hiërarchie. Cuypers was wel rooms, maar niet paaps.’


In 1863 was Cuypers bijna het Vaticaan uit gegooid, omdat hij zich tegenover een kardinaal laatdunkend had uitgelaten over de roomse barok. Gek genoeg heeft hij wel de kerk van Oudenbosch ontworpen, een verkleinde replica van de Sint-Pieter. Wies van Leeuwen: ‘Cuypers was zo katholiek als maar denkbaar was. Hij is begraven in het habijt van de dominicaner lekenorde. Ik geloof wel dat hij zelf dacht dat hij als architect een goddelijke missie had.’


De gebouwen van Cuypers werden meestal in de Neogotische stijl ontworpen. Dat hield in dat er gebruik gemaakt werd van natuurlijke materialen die ook als zodanig herkenbaar moesten blijven en dat de vormen veel leken op die van gebouwen uit de middeleeuwen. Veel van Cuypers’ gebouwen zijn van baksteen en de ornamenten die werden aangebracht in het ontwerp moesten niet alleen ter versiering zijn, maar ook een symbolische betekenis hebben.


Zelf schreef hij niet veel over zijn opvattingen, maar in Thijm had hij zijn theoretisch leidsman gevonden. Voortbouwend op de symbolische beschouwingen van Duitse en Engelse auteurs, kwam Thijm tot verklaringen van de architectonische elementen van het kerkgebouw die verder gingen dan in de middeleeuwen gebruikelijk was. Zo wilde Thijm de bij middeleeuwse kathedralen dikwijls voorkomende verschillen tussen de twee fronttorens, zoals in Chartres, uitleggen als symbolen van twee verschillende titels van Maria: de ivoren toren en de toren van David. Dit had tot gevolg dat Cuypers, wanneer hij meer torens aan een kerk aanbracht, deze vrijwel altijd onderling verschillend van vorm maakte.


Van het verhevene naar de materie

Cuypers zegt over de decoratie van zijn gebouw het volgende: "De Versiering van een monument als de nieuwe Rijksmuseumgebouwen moet één geheel vormen en de bestemming van het gebouw verduidelijken door de Kunstgeschiedenis van Ons Vaderland op bevattelijke wijze aan den toeschouwer voor oogen te stellen."

Het beeldhouwwerk en de schilderingen benadrukken de constructie van het gebouw en vertellen veel verhalen. In het archief bevinden zich allerlei lijsten met namen van historisch belangrijke vorsten, steden en schilders die afgebeeld moesten worden. Er is ook veel symboliek verwerkt in het gebouw. Zo vertegenwoordigen de allerhoogste delen van het gebouw 'het verhevene', de daaronder gelegen decoraties 'het verstandelijke' en de mozaïekvloer verbeeldt de 'materie'.


Groene man

Cuypers heeft vaker Groene Mannen en Groene Vrouwen afgebeeld. Hij was zich goed bewust van hun plaats in de gotische architectuur en hun uiteenlopende verschijningsvormen. De Groene Man is als symbool voor aarde het meest bekend bij het grote publiek.


De ijzeren eeuw

Gedenksteen bij de kerk van Asselt