Pierre Cuypers 1827-
De Limburger Pierre (Petrus Josephus Hubertus) Cuypers groeide uit tot de eerste Nederlandse architect met internationaal aanzien. Zijn rationele manier van werken leverde hem buiten de grenzen erkenning op, terwijl hij in eigen land gezichtsbepalende werken als het Rijksmuseum en het Centraal Station van Amsterdam vervaardigde.
studie
Hij groeide op in Roermond, en besloot na de middelbare school architectuur te gaan studeren aan de Kunstacademie in Antwerpen. Als afsluiting van zijn zeer succesvolle studie verdiende hij in 1849 de Prix d'Exellence. Eenmaal terug in zijn geboorteplaats werd hij benoemd tot stadsarchitect, na een restauratie van de Roermondse Munsterkerk.
neogotische kerken
Cuypers bouwde en restaureerde in zijn carrière veel kerken. Voorbeelden zijn de Posthoornkerk (1860-
Hij ontwierp veel vanuit een kathedraalplattegrond, met dwarsschip en kooromgang. Ook plaatste hij steevast twee of meer torens, die qua uiterlijk van elkaar verschilden. Hierin zat religieuze symboliek: de ivoren toren en de toren van David. Bekende kerken zijn St. Catharinakerk in Eindhoven en de in 1969 afgebroken St. Willibrordus in Amsterdam.
De Steurs
Na de verhuizing van de hoofdvestiging van zijn bureau in Amsterdam, kwam Cuypers in contact met de advocaat Victor de Stuers. Deze had zich het bekende artikel 'Holland op zijn smalst' (1873) beklaagd over de slechte toestand van het kunstbeleid in Nederland, en wilde dat er een plaats kwam waar de nationale kunstschat bewaard kon worden. Dit werd het Rijksmuseum. De Stuers zorgde ervoor dat Cuypers in 1876 mee kon doen aan de prijsvraag voor het ontwerp ervan.
Cuypers was op dat moment van architectonische koers veranderd. Hij was overgestapt op een eclectische stijl, waarin hij neogotiek vermengde met invloeden uit de renaissance. Zijn eerste ontwerp kon de commissie niet bekoren, net als alle andere deelnemers. In de tweede ronde gingen de 'juryleden' wel overstag met het ontwerp van Cuypers. Net als bij zijn andere werken bouwde hij het op in baksteen. Hij plaatste enkele torens, en voorzag het ruim van beeldhouwwerk. Bijzonder aan het symmetrische gebouw is de doorgang onder de middenpartij. Op deze manier werd de oude binnenstad verbonden met de nieuwe. In 1886 was het gebouw gereed.
De buitenwacht sleep de messen wederom, want veel mensen vonden dat een 'katholiek' gebouw (vanwege de gotische invloeden) niet paste als nationaal symbool voor het protestantse Nederland.
Centraal station
Cuypers verwierf eveneens de opdracht voor de bouw van het centraal station van Amsterdam (opgeleverd in 1889). De stad wilde het ontwerp uitbesteden aan een architect, waar daar normaal een ingenieur op werd gezet. Het kwam echter op een prominente plek te staan aan het begin van het centrum, en moest daarom een soort stadspoort worden. Het station werd meer dan driehonderd meter breed, en vertoonde uiterlijke overeenkomsten met het Rijksmuseum. Opnieuw was het in baksteen opgebouwd en waren er zowel gotische als renaissance-
Kasteel de Haar
Een laatste bijzondere werk is kasteel De Haar in Haarzuilen. Naar voorbeeld van Viollet-
Geniale kunstenaar
Cuypers had de katholieke wind mee. Daarnaast profiteerde hij van de groeiende belangstelling voor het nationale culturele erfgoed. Oude gebouwen werden tot monument verklaard en moesten worden gerestaureerd.
Kunsthistoricus Wies van Leeuwen kent Cuypers’ werk als restaurateur goed. In 1980 richtte hij met anderen het Cuypers Genootschap op. Aanleiding daarvoor was een renovatie van de Sint-
Paradoxaal genoeg bestrijdt het Cuypers Genootschap restauratiemethoden die de oude architect zelf toepaste. Van Leeuwen: ‘Cuypers bracht gebouwen terug in hun middeleeuwse staat. Resten van andere bouwperioden liet hij slopen. Zo probeerde hij het katholieke verleden van Nederland te benadrukken.’
Soms ging Cuypers zelfs zover dat hij aan een monumentaal bouwwerk nieuwe elementen toevoegde. Zo ontdeed hij de romaanse Munsterkerk in Roermond van alle toevoegingen uit met name de zeventiende eeuw. Vervolgens zette Cuypers vier gloednieuwe torens in romaanse stijl op de kerk.
‘Cuypers probeerde te denken als de oorspronkelijke bouwers,’ zegt Van Leeuwen. ‘En hij ging een stap verder. Hij wilde het verleden overtreffen. Soms gebruikte hij voor zijn restauraties moderne materialen als staal en beton, met de gedachte: als de middeleeuwse bouwmeesters deze technieken tot hun beschikking hadden gehad, dan hadden ze hetzelfde gedaan.’
Zijn aanpak was niet onomstreden. Bij de restauratie van de Munsterkerk kwam Cuypers in aanvaring met zijn opdrachtgevers. Uit Frankrijk werd de architect Viollet-
Oxenaar: ‘De stad was voor Cuypers de leefomgeving van de vrije burger. In die zin was hij een democraat. Hij koesterde een corporatistisch maatschappijbeeld, gebaseerd op de middeleeuwse structuren van standen en gilden. Hij dacht niet: laat ik de rooms-
In 1863 was Cuypers bijna het Vaticaan uit gegooid, omdat hij zich tegenover een kardinaal laatdunkend had uitgelaten over de roomse barok. Gek genoeg heeft hij wel de kerk van Oudenbosch ontworpen, een verkleinde replica van de Sint-
De gebouwen van Cuypers werden meestal in de Neogotische stijl ontworpen. Dat hield in dat er gebruik gemaakt werd van natuurlijke materialen die ook als zodanig herkenbaar moesten blijven en dat de vormen veel leken op die van gebouwen uit de middeleeuwen. Veel van Cuypers’ gebouwen zijn van baksteen en de ornamenten die werden aangebracht in het ontwerp moesten niet alleen ter versiering zijn, maar ook een symbolische betekenis hebben.
Zelf schreef hij niet veel over zijn opvattingen, maar in Thijm had hij zijn theoretisch leidsman gevonden. Voortbouwend op de symbolische beschouwingen van Duitse en Engelse auteurs, kwam Thijm tot verklaringen van de architectonische elementen van het kerkgebouw die verder gingen dan in de middeleeuwen gebruikelijk was. Zo wilde Thijm de bij middeleeuwse kathedralen dikwijls voorkomende verschillen tussen de twee fronttorens, zoals in Chartres, uitleggen als symbolen van twee verschillende titels van Maria: de ivoren toren en de toren van David. Dit had tot gevolg dat Cuypers, wanneer hij meer torens aan een kerk aanbracht, deze vrijwel altijd onderling verschillend van vorm maakte.
Van het verhevene naar de materie
Cuypers zegt over de decoratie van zijn gebouw het volgende: "De Versiering van een monument als de nieuwe Rijksmuseumgebouwen moet één geheel vormen en de bestemming van het gebouw verduidelijken door de Kunstgeschiedenis van Ons Vaderland op bevattelijke wijze aan den toeschouwer voor oogen te stellen."
Het beeldhouwwerk en de schilderingen benadrukken de constructie van het gebouw en vertellen veel verhalen. In het archief bevinden zich allerlei lijsten met namen van historisch belangrijke vorsten, steden en schilders die afgebeeld moesten worden. Er is ook veel symboliek verwerkt in het gebouw. Zo vertegenwoordigen de allerhoogste delen van het gebouw 'het verhevene', de daaronder gelegen decoraties 'het verstandelijke' en de mozaïekvloer verbeeldt de 'materie'.
Groene man
Cuypers heeft vaker Groene Mannen en Groene Vrouwen afgebeeld. Hij was zich goed bewust van hun plaats in de gotische architectuur en hun uiteenlopende verschijningsvormen. De Groene Man is als symbool voor aarde het meest bekend bij het grote publiek.