Middeleeuwse alchemie
In deze periode trad een aantal afwijkingen op van de door Augustinus beïnvloede beginselen van de vroeg christelijke denkers. Sint-Anselmus (1033-1109) was een benedictijn die stelde dat geloof de rede moest voorafgaan, maar gaf tevens aan dat ze compatibel waren. Op die manier stimuleerde hij het rationalisme binnen een christelijke context. Er volgde een ware filosofische explosie. Petrus Abaelardus volgde Anselmus' werk en legde zo de basis voor de studie van Aristoteles, nog voor de eerste werken van Aristoteles het westen bereikten. Zijn belangrijkste invloed op de alchemie was zijn stelling dat Platoonse ideeën (nu universalia genoemd) geen apart bestaan buiten het bewustzijn hadden.
Na de introductie van de ‘koninklijke’ of ‘hermetische kunst’, zoals de alchemie ook wel bekend staat, werden vanaf de 14e eeuw alchemistische verhandelingen geschreven, voorzien van allegorieën ontleend aan bijbelteksten. Een treffend voorbeeld hiervan is Petrus Bonus ‘Pretiosa margarita novella’. Tegelijkertijd paste de alchemie in het experimentele, natuurwetenschappelijke kader van die tijd, zoals het natuurfilosofische werk van Roger Bacon getuigt.
Albertus Magnus (1193-1280) en Thomas van Aquino (1225-1274) waren beiden Dominicanen die Aristoteles bestudeerden. Beiden trachtten de verschillen tussen filosofie en christendom te verzoenen. Thomas deed ook een groot deel van het werk in de ontwikkeling van de wetenschappelijke methode.
De eerste echte alchemisten in het middeleeuwse Europa waren pseudo-Geber en Roger Bacon. Bacon (1214-1294) was een franciscaner van Oxford die naast alchemie optica en talen bestudeerde. Het franciscaanse ideaal om de wereld te nemen zoals hij was in plaats van hem af te wijzen, leidde tot zijn overtuiging dat experimenten belangrijker waren dan redeneren. Het werk van pseudo-Geber en Bacon betekende evenveel voor de alchemie en de daaruit voortvloeiende moderne chemie als het werk van de chemist Robert Boyle; wellicht soortgelijk aan de invloed van Galileo op de astronomie en natuurkunde.
De Fransman Nicolas Flamel was een van de weinige alchemisten die in deze voor alchemisten moeilijke periode schreef. Flamel leefde van ca. 1340 tot 1418 en zou het archetype worden voor de alchemisten na hem. Hij was geen religieuze geleerde zoals veel van zijn voorgangers. Zijn hele interesse in alchemie draaide rond de zoektocht naar de Steen der wijzen, waarvan hij ook beweerde de formule gevonden te hebben. Gedurende de late middeleeuwen (1300-1500) waren alchemisten net als Flamel geconcentreerd op zoek naar de Steen der wijzen en het elixer van de jeugd.
De Duitser Heinrich Cornelius Agrippa (1486 - 1535) was een alchemist die van zichzelf geloofde dat hij geesten kon oproepen. Zijn invloed was niet zo groot, maar net als Flamel produceerde hij geschriften waar door latere alchemisten naar verwezen zou worden.
- Geber: 13e eeuw
- Albertus Magnus: 1193-1280
- Roger Bacon: 1214-1294
- Thomas Aquinas: 1225-1274
- Arnaldus de Villanova: 1240-1311
- Petrus Bonus: 14e eeuw
- Nicolas Flamel: 1340-1480
- George Ripley: 1415-1490