Mariënhof

“De Celle-Susters, anders Alexiaanen genoemt, hebben van oudts te Amersfoort een Wooninge gehadt, by de Stadts-Vesten, op de plaats de welke met veel Haagen beset was, en daarom ‘de Haage’ genoemt wierdt. Zy quamen eygentlyk eerst van Amsterdam, en kogten de voornoemde Haage, op den dag van St. Paulus-Bekeeringe, in den Jaare 1379. In den Jaare 1382 wierden zij door het Capittel aangenomen, leefden naar de Regel van Augustinus, en wierden doorde Regulieren gevisiteert. In den Jaare 1392 leyden zy de eerste Fundamenten van haar Kapelle. Daarin wierdt een Vicarye gesticht, ter eere van de Patriarchen en Propheeten, van St Jan den Dooper; van St. Anna, en van alle Heyligen. In den Jaare 1447 hebben dese Alexius-Susters haar Klooster aan de Nonnen van ‘Birkt’ ingeruymt, en zyn in de Poth gaan woonen. Haar Huys en Kapelle zyn voor onse tyden afgebrooken.

Hetgeene thans het ‘Nieuwe Weeshuys’ te Amersfoort is, was voormaals een Klooster-Deel en wierdt ‘Marien-hoven’ genoemt. Doch in den beginne, en waarschynlyk eer dat het den Naam van Marien-hoven gekreegen heeft hebben ‘er de Celle-Susters of Alexiaanen gewoont.

Naderhandt, toen deselve verhuysden, is het een Convent van Mans-persoonen geworden, zynde een Priorye, van Reguliere Canonnyken of liever van ‘Broeders van ‘t Gemeene leven’, anders ook ‘Collationarissen genoemt; zynde gelyk veele ander Klooster hier te landt, door Gerardus de Groot opgerecht. Het selve onderhieldt tien Priesters, twee Leeken, en twee Kostgangers, die ‘er de kost gekogt hadden. Dit Convent is met der tydt aansienlyk geworden en heeft groote Inkomsten gehadt.

Bron: Kabinet van Nederlansche en Kleefsche Outheden

Mariënhof behoort tot de best bewaarde kloosters van het middeleeuwse Amersfoort. Vooral de kloostergang en de monumentale tuin zijn zeer de moeite waard. Oorspronkelijk werd deze plek bewoond door de Ursulinen of Celzusteren die zich in 1379 in Amersfoort vestigden. De Celzusters kwamen in financiële problemen. Daarom mochten zij van de Pothbroeders op het terrein van De Poth in de ‘Celzusterencamer’ wonen. Tot de laatste in 1492 overleed, verpleegden de zusters pestlijders. Zij woonden in losse vrijstaande huisjes op het terrein van De Poth.