INLEIDING - JODEN IN NEDERLAND EN AMERSFOORT
De Here nu zeide tot Abraham: Ga uit uw land, uit uw maagschap, uit uws vaders huis naar het land dat ik U wijzen zal. Ik zal U tot een groot volk maken en u zegenen en uw naam groot maken, en gij zult tot een zegen zijn. Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt zal ik vervloeken en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden (Genesis 12:1-3). Met deze Oudtestamentische profetie traden de Joden, het volk Gods, de wereldgeschiedenis binnen.
In de Middeleeuwen waren er in veel plaatsen in Europa en ook in de Nederlanden Joodse vestigingen. De pestepidemie van 1347-1351 was verantwoordelijk voor de dood van 30 tot 40% van de totale West-Europese bevolking. Er werd naar oorzaken en schuldigen gezocht. Men vond in de Joden een zondebok. Beschuldigingen van het vergiftigen van waterbronnen, hostieschennis en duistere bloedrituelen met kinderen werden gebruikt om aan te zetten tot pogroms. In Nederland werden tussen 1349 en 1352 de Joodse gemeenten van negen steden vrijwel in hun geheel uitgemoord. In de vijftiende eeuw kwamen zogeheten Sefardische Joden naar ons land. Sefarad betekent in het Hebreeuws Spanje en verwijst naar het land waarin overgebleven Joden uit Israël ooit als ballingen zijn terecht gekomen (Obadja 20). Joden met een Spaanse en Portugese achtergrond worden hiermee aangeduid. Conversos (bekeerden) of Marranen waren Spaanse en Portugese Joden van wie de ouders of voorouders onder zeer grote dwang tot het Christendom bekeerd waren. Deze groep werd echter gewantrouwd door de Middeleeuwse Inquisitie. Het woord Marranen verwees naar het woord zwijnen, naar zwijnerij. Voor Joden zijn dit onreine dieren. Het woord gaf aan wat men van de bekeerlingen vond. In 1492 verdreven de Katholieke koningen Ferdinand van Aragon en Isabel van Castilië de Joden uit hun land. Zij kregen de keus tussen doop en verdrijving. Indien deze twee geen oplossing boden, werd het de brandstapel. Velen bekeerden zich. Velen zochten hun toevlucht in Portugal (tot zij daar ook werden verdreven) en in andere landen rondom de Middellandse Zee. Zij die naar het Noorden gingen kwamen in eerste instantie terecht in de Zuidelijke Lage Landen.
Ten tijde van de Spaanse aanval op Antwerpen (1585) is er een massale uittocht: 50.000 van de 100.000 bewoners verdwijnen o.a. naar Holland en Zeeland. Daaronder de Portugiezen. Ze konden kiezen uit diverse steden: Alkmaar 1604, Haarlem 1605, Rotterdam en Amsterdam 1610, Middelburg 1641, Amersfoort 1655 en Kampen 1661. Uiteindelijk was Amsterdam (met niet direct het soepelste Jodenreglement) toch de aantrekkelijkste en meest dynamische stad waar ze naar toe verhuisd.
Reden was in de in 1579 opgerichte Unie van Utrecht met gegarandeerde godsdienstvrijheid voor iedereen in de Nederlanden (artikel 13). Van belang is ook de invloed van Willem van Oranje geweest. Zijn tante was de Joods-Marraanse Mencia de Mendoza, getrouwd met graaf Hendrik van Nassau. Hij was hun erfgenaam en zijn dochter Emilia trouwde met een Marraanse edele.
Alkmaar was de eerste stad in de Nederlanden die de Joden toelieten (1604). Andere steden volgden zoals Haarlem, Amsterdam, Kampen, Middelburg en enige tijd later ook Amersfoort en Nijkerk. Het merendeel van de Marranen keerde in de Nederlanden weer terug naar hun oude geloof. De Marranen verkeerden over het algemeen in de betere kringen en de Sefardische gemeente in Amsterdam stond in aanzien. In 1614 werden in Frankfurt en Neurenberg veel mensen bij de steeds weer terugkerende pogroms omgebracht. In de jaren l648 en 1649 zijn meer dan 300.000 mensen vermoord door het brute optreden van Kozakken in Polen, Wit-Rusland en de Oekraïne. Grote groepen Joden verlieten deze landen en voor een deel kwamen zij naar de Nederlanden, vooral naar Amsterdam. Deze Joden worden de Asjkenazische Joden genoemd. Asjekenazisch betekent komend uit de Duitse landen. Veel steden en dorpen hebben maar schoorvoetend of helemaal niet toegestaan dat zich Joden in hun stad of dorp vestigden. Nijkerk en Amersfoort waren redelijk toeschietelijk.
In de zeventiende eeuw was Amersfoort een regionaal centrum, met een tamelijk grote lokale markt voor agrarische producten zoals granen, zuivel, pluimvee en turf. Van oudsher was de productie van en handel in bier van groot economisch belang. Het belang daarvan ging echter achteruit en in de plaats kwamen de lakenproductie en de tabaksteelt en tabakshandel. Op 27 juli 1655 bepaalde de Amersfoortse raad dat enige Portugiezen - zo werden Sefardische Joden wel genoemd - welkom waren in de stad als ze maar geen besmettelijke ziektes mee zouden brengen. In de Nederlanden was er tegen de komst van de Asjkenazische Joden algemeen verzet, omdat die vooral heel erg arm waren. Op 2 december 1661 legden Joseph Pereira en Manuel De Tor Alto, Isaac Roya en Abram Rodrigues, drapier, manufactuur, als eerste Jood de poorters eed af. Eliasar Elias uit Borculo was de eerste Asjkenazische Jood die in 1669 het poorterschap kreeg. Heel veel later kende Amersfoort het eerste Joodse raadslid in Nederland, Isaac Weijl, die arts en moheel (besnijder) was.