De religieuze verhoudingen tussen calvinisten en katholieken


De priesters konden in de stad hun gang gaan, omdat de katholieken door de toegeeflijkheid en ‘oogluiking’ van de magistraat zo’n grote vrijheid genoten, dat zij met bijna open deuren de goddelijke mysteriën konden vieren.


Een getuigenis uit 1630 geeft een beeld van het stadse geloofsleven. Bij dopen vroeg de priester een stipendium van 2½ gulden. Bij trouwen ontving de pastoor zilver en goud geld. Alle zondagen vond viermaal de hoofdpreek plaats. Rond de feestdagen was het zeer druk, dag en nacht om biecht te horen. Ten slotte kreeg op veel plaatsen de schout elk kwartaal door de katholieken zijn ‘pensioen’ betaald in plaats van of als ‘vereeringe’. De schouten van Amersfoort waren ook bereid geld aan te pakken om hun ogen te sluiten voor de activiteiten van de katholieken al werd dit door de Staten officieel verboden.


In de strijd tussen de ‘mispapen’, de priesters en de predikanten speelde de herkomst van de betrokkenen ook een rol. Van alle predikanten die in de stedelijke gemeente beroepen werden, kan men aannemen dat zij als ‘vreemdelingen’ arriveerden in de stad en gemeente waar zij hun standplaats vonden. Zij waren geen burgerzonen, maar kwamen tot 1633 uit een ander gewest naar Amersfoort, nadien ook uit het gewest Utrecht, maar het waren geen zonen uit Amersfoortse geslachten. In maart 1672 verboden de Staten van Utrecht om een predikant te beroepen uit een andere gemeente in het eigen gewest.


Dat deze predikanten als ‘vreemdelingen’ waren gekomen, maakte hun positie zwak als zij bij de stadsregering klaagden over Amersfoortse priesters. In de stad woonden immers hun familieleden, belangrijke mannen hoorden daartoe, die sociaal, economisch en door huwelijk banden hadden met de leden van de magistraat. Die laatsten leenden wel hun oor aan de klagers, maar deden weinig of te aarzelend iets met hun klachten, tot frustratie van de ‘kerkedienaren’


De situatie was een kwart eeuw na de invoering van de Reformatie niet onverdeeld gunstig voor de nieuwe religie van Calvijn. Dit tot grote ergernis van vooral de predikanten die telkens klaagden in de vergaderingen van synode en classis en protesteerden bij de Staten van Utrecht of de stadsregering. Zelfs na driekwart eeuw klaagden zij nog en met grote regelmaat.


Diverse jezuïeten waren niet alleen actief in Amersfoort en Nijkerk, maar ook in Terschuur, Slichtenhorst, dat even ten zuiden lag van Nijkerk, in de buurtschap De Hoef bij Hoogland, Holk aan de Bunschoterweg, even ten zuidoosten van Bunschoten enz.  Zij lazen de mis, hoorden de biecht, preekten en dienden de heilige sacramenten toe.


De overstap naar de nieuwe religie werd bij een aantal ‘liefhebbers’ meer door het verlangen om bestuurlijke belangrijke posities te kunnen blijven vervullen ingegeven dan door de lust zich te bekeren. Echt felle aanhangers waren ze niet; velen hadden namelijk moeite met de strenge en veeleisende calvinistische leer. Veel godsdienstig ‘lauwen’ misten volgens de predikanten de noodzakelijk contraremonstrantse inzichten en dito geloofsijver


Terugblikkend is duidelijk geworden dat ondanks alle heftigheid van toon, er geen systematische ketterjacht op katholieken is ontstaan.


Terug naar de Fransicus Xaveriuskerk

In de nacht van Witte Donderdag op Goede Vrijdag 1715 brandde het kerkje van St. Franciscus Xaverius geheel af. Er moest tot de bouw van een nieuw worden overgegaan, dat aan de Oostzijde van de pastorie kwam en in 1716 werd voltooid. Tot dusver had het kerkje westelijk van de pastorie gestaan achter de St. Aegtenkapel. Het kan van de straat af niet gezien worden en de toegang was vanaf de wal door het z.g. Papenlaantje. Langs een trap, die in 1842 is weggebroken, en papentrap of munnikentrap werd geheten, daalde men van de wal af in het Papenlaantje. Na de dood van pastoor Janssens kwam in 1720 Herman van den Clooster, die ruim veertig jaren pastoor op 't Zand is geweest.


Bronnen: Flehite 2003 pg 130, De Jezuïeten (Jonathan Wright), Dagboek van Frans Zand