De jezuïeten in het oratorium bij de begijnen in de Vijver


Het volgend jaar (1630) is Jordanus van Wenckum inderdaad teruggekomen. Rovenius had hem vergunning gegeven omdat hij was 'een borgers zoon'. Uitdrukkelijk had de Vicaris bepaald, dat die toestemming alleen persoonlijk voor pater Van Wenckum gold en dat de rechten van pastoor Mr. Willem Bloem ongehinderd en onverkort zouden blijven. Hoogstwaarschijnlijk heeft Van Wenckum zijn woonplaats gekozen in de Vijverstraat, bij de Begijnen, waar hij een oratorium, een schuilkerk (C ) opende met St. Franciscus Xaverius als patroon. Met pastoor Bloem leefde hij in de beste verstandhouding.


Samen zijn ze ook in 1632 gevangen genomen en naar Den Haag gevoerd onder beschuldiging van relaties met de Spanjaarden. Pastoor Bloem werd uit het land verbannen, pater Van Wenckum mocht naar Amersfoort terugkeren. Hij stierf daar op 3 augustus 1636 als slachtoffer der verzorging van pestlijders.


De vraag was nu of het oratorium zou blijven bestaan. Zou Rovenius een opvolger toelaten? De onzekerheid duurde niet lang, want enkele dagen later kwam pater Adriaan van Rhenesse van Baer de zielzorg in het kleine oratorium aan de Vijverstraat voortzetten. Daarmee deed een der meest beroemde missionarissen uit de zendingskerk zijn intrede binnen Amersfoort. Aan de magistraat werd verzocht om 'Adriaen van Rhenesse van Baer, priester, sone van wijlen Jhr. Jacob van Rhenesse, Gedeputeerde van de Ed. Mo. Heeren Staten 's landts van Utrecht' toe te laten. Tegenover de zoon van zulk een voornaam heer kon de magistraat moeilijk afwijzend staan: 'de Roomspriester Van Baer wordt toegelaten tot deser stege'.

Veel te vroeg is deze gestorven, in de namiddaguren van 16 oktober 1647 verspreidde zich door de stad de tijding dat pater Van Rhenesse was overleden aan de pest. Zijn begrafenis in de St. Joris werd een indrukwekkende plechtigheid waar rooms en onrooms aan deelnam.


Na de dood van Adriaan van Rhenesse heeft pater Jacobus Sluysken de geestelijke bediening in de Vijverstraat waargenomen, tot in 1651, toen hij opgevolgd werd door pater Joannes van Alkemade van Nijenborch. Deze kreeg in 1652 van vicaris De la Torre toestemming voor een blijvende vestiging. Hij kreeg alle volmachten voor een parochiële bediening met het recht door 'n jezuïet te worden opgevolgd. Onder hem kwam de verering van St. Franciscus Xaverius tot grote bloei, in 1662 kreeg de Statie uit Rome een kostbare relikwie van zijn schutspatroon. (Deze relikwie, die een bot uit de arm van St.Franciscus bevat, is in bruikleen bij het Catharijnenconvent in Utrecht, red.) De jezuïet Johan van Alkemade die van 1651 tot 1665 pastoor in het Begijnhof aan de Vijver was, moest jaarlijks de schout 575 gulden compositiegeld betalen om zijn priesterlijke ambt te kunnen uitoefenen. Daartoe was hij in staat, want aan giften kreeg hij 1500 gulden binnen, inclusief de stipendia voor het dopen en sluiten van huwelijken. Zijn kapitale woning annex kapel was vierduizend gulden waard en werd verhuurd voor 248 gulden per jaar.


In 1665 werd Van Alkemade uit de stad verbannen en zijn kerkje werd tot aan de grond toe afgebroken. De Amersfoortse Christophorus van Dolre kwam in zijn plaats; hij woonde bij zijn vader, maar bleef slechts een jaar. Simon van Velzen, eveneens een 'borgers zoon', volgde hem op in 1666. Onder hem is waarschijnlijk het kerkje op het Zand gebouwd, ongeveer ter plaatse waar zich nu de St. Franciscus Xaverius bevindt.


Bron: Flehite 2015 blz 133  Dick van Wees