Het stadhuis


In het midden van de jaren tachtig verwacht de stad een aanzienlijke groei van het ambtenarenapparaat als gevolg van de verworven groeistadstatus. Na de brand in het stadhuis, in de nacht van 21 op 22 februari 1986, krijgt bureau Twijnstra en Gudde Management Consultants in 1987 opdracht tot het uitvoeren van een onderzoek naar de huisvestingsbehoefte van het gemeentelijk apparaat. Het bureau komt tot de conclusie dat het aantal ambtenaren met 10% zal stijgen ten opzichte van het inwoneraantal, dat met 30% zal toenemen. Dit betekent dat aan het stadhuis 6700 m² vloeroppervlak moet worden toegevoegd.


Vier architecten, twee uit Amersfoort en twee van daarbuiten, worden benaderd, met als achtergrond ‘ervaring met bouwen in historische omgeving’. De Amersfoortse architecten waren Jan van Belkum van Articon en Hans Ruijssenaars. Van buiten Amersfoort waren het Jo Coenen en Pi de Bruijn van de Architecten Cie uit Amsterdam.


De uiteindelijke keuze valt op Pi de Bruijn, die indruk heeft gemaakt met de uitbreiding van het Concertgebouw in Amsterdam. Ook de nieuwbouw voor de Tweede Kamer in Den Haag heeft de aandacht getrokken. De stuurgroep is onder de indruk van zijn ervaring met bouwopgaven waarin oud en nieuw zijn gecombineerd.


Architectuur

Tegen de robuuste bakstenen stadhuiscomplex, ontworpen door Van Kranendonk, staat de contrasterende lichtgroen nieuwbouw met zijn gladde en abstracte materialen. De Bruijn omschreef zijn uitgangspunten als volgt: ‘De dialoog vindt plaats op contrasterende toon met subtiele overeenkomsten en verwijzingen in kleur, textuur en met incidentele citaten. Daardoor worden beide rijker, oud- en nieuwbouw’. De aansluiting van oud op nieuw wordt gevormd door een geribbelde, iets teruggelegen groene bouwmassa, waarin de technische ruimtes zijn ondergebracht. De gevels bestaan uit lichtgroene, vierkante keramische platen van 60 x 60 centimeter, deels glanzend uitgevoerd.


De toren op de hoek van de stadsring is monumentaal vormgegeven. Verticale glasstroken over vijf verdiepingen worden door een horizontaal geaard volume van vier lagen afgesloten. Hierbij is de hoek vanuit stedenbouwkundige overwegingen afgeschuind.


De Bruijn vergelijkt zijn oplossing zelfs met het San Marcoplein in Venetië. Hij is van mening dat de lange horizontale verdiepingen op ooghoogte niet zullen worden opgemerkt en door de functies op de begane grond zullen worden overstemd. Aan de Westsingel is de bouwmassa opgedeeld in drie ‘panden’, die afzonderlijk zijn vormgegeven. De entree van het RIAGG wordt door geabstraheerde zuilen met kroonlijst geaccentueerd. Daarachter helt een lichtroze, met vierkante tegels beklede, gevel licht naar voren. Smalle stroken van grijze tegeltjes onderbreken daarbij als moderne ‘speklagen’ het muurvlak.


Uit: Stadhuizen van Amersfoort pg. 85-87