Maria van Oldenbarnevelt ca.1580-1657


Maria van Oldenbarnevelt (geb. Rotterdam ca. 1580 – begr. Den Haag 23-2-1657), verbannen na veroordeling van vader, later hofdame van Elizabeth Stuart. Dochter van Johan van Oldenbarnevelt (1547-1619), pensionaris van Rotterdam en landsadvocaat van de Staten van Holland en West-Friesland, en Maria van Utrecht (ca. 1551-1629). Maria van Oldenbarnevelt trouwde op 4-2-1603 in Den Haag met Cornelis van der Mijle (1578-1642), staatsman, ambassadeur en curator van de Leidse Hogeschool. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 2 dochters geboren.


Maria van Oldenbarnevelt werd omstreeks 1580 geboren en groeide op als tweede dochter te midden van de vier kinderen van staatsman Johan van Oldenbarnevelt. Zij werd vernoemd naar haar moeder Maria van Utrecht of naar de zuster van haar beroemde vader. Voordat Cornelis van der Mijle rond 1595 aan zijn Grand Tour begon, was Maria al met hem verloofd. Op 18 januari 1603, onmiddellijk na zijn terugkeer, ging het paar in Den Haag in ondertrouw. Na de inzegening door hofprediker Johannes Wtenbogaert volgde een huwelijksfeest dat drie dagen en nachten duurde. Een blik op de gastenlijst laat zien dat haar vader toen in hoge kringen verkeerde: stadhouder Maurits, die uitvoerig zijn danskunsten vertoonde, diens halfbroer Frederik Hendrik en Louise de Coligny waren van de partij.


Zowel de rechtsgeleerde Grotius als de hoogleraar Dominicus Baudius maakten gedichten op het huwelijk, terwijl de Staten van Holland de bruid vereerden met een vergulde zilveren kop (Van der Vecht, 9). Van haar vader kreeg Maria als huwelijksgeschenk onder meer tien morgen polderland bij Putten. Hoewel Oldenbarnevelt bevriend was geweest met de vader van zijn nieuwe schoonzoon, beweerden kwade tongen dat hij zich tegen het huwelijk had verzet. Cornelis van der Mijle zou geen goede partij voor zijn dochter zijn geweest, onder meer omdat zijn familie was geadeld door Filips II. Nu het huwelijk was gesloten, leek alle argwaan echter verdwenen en bezorgde Oldenbarnevelt zijn schoonzoon eervolle ambten.


Verbannen uit Den Haag

Gedurende de eerste jaren van hun huwelijk woonde het paar in bij Maria’s ouders aan de Spuistraat (Den Tex 2, 504-505). Daar werden vermoedelijk hun kinderen Adriaen, Johan, Geertruida en Magdalena geboren. Vanwege buitenlandse missies was Cornelis veel op reis. Toen vader Oldenbarnevelt in 1612 naar de Kneuterdijk verhuisde, betrokken Maria en Cornelis een eigen huis aan het nabijgelegen Noordeinde. Weer vier jaar later kocht Oldenbarnevelt voor twintigduizend gulden het huis naast zijn eigen woning voor hen. Maria en haar man lieten het grootscheeps restaureren en inrichten.


Na de terechtstelling van Oldenbarnevelt in mei 1619 werd ook de positie van diens schoonzoon en ‘schildknaap’ Van der Mijle onhoudbaar. Een periode van huisarrest volgde totdat Maria van Oldenbarnevelt met man en kinderen begin februari naar het hun toegewezen ballingsoord op Goeree vertrok. De situatie op dit afgelegen eiland was verre van ideaal. Waarschijnlijk was het gezin ondergebracht in het oude raadhuis, waarvan de zolder als gijzelkamer diende. Al in maart 1621 vroeg Cornelis van der Mijle om weer in Den Haag te mogen wonen. De lucht en het leven op Goeree zouden hem, Maria en de kinderen zo zwaar vallen dat zij allen ziek waren. Zijn verzoek werd niet gehonoreerd, maar wel kreeg het gezin toestemming om naar het minder verre Oud-Beijerland te verhuizen (RSG 26-3-1621).


In hetzelfde jaar stelden de Van der Mijles hun eigen huis beschikbaar aan de gevluchte koning en koningin van Bohemen, die met hun gevolg in Den Haag waren neergestreken – vier jaar later zouden zij ook het huis van Oldenbarnevelt erbij krijgen. De Winterkoning en diens vrouw verzochten de Staten om de banstraf van de Van der Mijles op te heffen of te verzachten. Langzaamaan kregen zij meer vrijheden. De Van der Mijles woonden inmiddels in Beverwijk, waar de Winterkoningin hen in de zomer van 1622 bezocht. Op 24 november van dat jaar vroeg Maria of haar man hun zoon Johan mocht bezoeken, die in Den Haag op sterven zou liggen. De Staten-Generaal stonden dit toe – Johan zou overigens nog tien jaar leven.


De mislukte moordaanslag van Maria’s broers op Maurits in februari 1623 en de daaropvolgende terechtstelling van Reynier dreigden de verhoudingen opnieuw te verstoren. Ook Maria’s echtgenoot werd verdacht van betrokkenheid bij de samenzwering en werd verhoord door het Hof van Holland. Pas na de dood van Maurits en de komst van zijn opvolger Frederik Hendrik in 1625 klaarde de lucht op: het gezin Van der Mijle kreeg toestemming om weer in Den Haag te wonen. Het verhuisde naar een vleugel in hun eigen huis, terwijl de rest van het pand verhuurd bleef aan de vorstelijke Boheemse ballingen. Maria werd inwonende hofdame en vriendin van de Winterkoningin, terwijl haar man werd gerehabiliteerd en als lid van de Ridderschap een zetel in de Staten kreeg.


Tegenslagen

Op financieel gebied had het echtpaar Van der Mijle weinig te klagen. In 1627 werd hun inkomen geschat op 112.000 gulden. Bij de afwikkeling van haar vaders nalatenschap twee jaar eerder had Maria onder meer de ambachtsheerlijkheid Bakkum, het woonhuis aan de Kneuterdijk, land en losrenten geërfd. Ook had Oldenbarnevelt haar wat kostbaarheden nagelaten, zoals een grote vergulde kop, een zilveren schaal, twee vergulde kopjes en een penning van de inname van Breda. Ook de bril van de landsadvocaat is postuum bij Maria terechtgekomen; deze berust nu in het Historisch Museum Rotterdam (Den Tex 5, 362; Bescheiden 3, 545).


In haar gezinsleven ondervond Maria van Oldenbarnevelt veel tegenslag. Op 23 april 1633 stierf zoon Johan in Brussel aan de tering. Een week later werd zijn lichaam begraven in de Grote Kerk in Den Haag. Korte tijd later stierf ook dochter Geertruida. Magdalena, die in 1634 trouwde met een Franse kapitein in Staatse dienst, overleed vóór 1641. In dat jaar liet het echtpaar Van der Mijle vanwege niet nader genoemde ‘zwarigheden’ hun testament opmaken. Hun enige nog levende kind, Adriaen, moest de erfenis delen met de drie voorkinderen van de Franse schoonzoon. Een jaar later, op 21 november 1642, overleed Maria’s echtgenoot. Zijzelf bleef gezond van lichaam en geest leven tot haar dood, in februari 1657.


Reputatie

Sneren over het karakter van Maria van Oldenbarnevelt zijn vooral afkomstig van de Engelse gezant Dudley Carleton. Daarbij moet worden aangetekend dat Carleton tot het kamp van Oldenbarnevelts vijand prins Maurits behoorde. Hij noemde haar een feeks, die haar echtgenoot kwelde (Carleton 3, 248). In de meest recente Oldenbarneveltbiografie moet vooral Maria’s uiterlijk het ontgelden. Zij zou een ‘halve dwerg’ en ‘knap lelijk’ zijn geweest (Knapen, 186). De negatieve uitlatingen over Maria’s uiterlijk zijn terug te voeren op Dusseldorpius. Deze priester insinueerde dat Oldenbarnevelt slechts zijn goedkeuring aan het huwelijk met Van der Mijle had gehecht omdat zijn dochter behalve klein ook ‘deformis’ was, wat zowel ‘misvormd’ als ‘lelijk’ kan betekenen (Fruin, 318). Den Tex voegt hieraan toe dat deze opmerking afkomstig was van een groot tegenstander van de landsadvocaat. Er is geen portret van Maria van Oldenbarnevelt voorhanden om deze beschrijving te verifiëren.


Archivalia

Nationaal Archief  Den Haag: toegang 3.20.41 (Archief Familie Van Oldenbarnevelt), inv. nr. 216 [testament Maria en Cornelis van der Mijle, d.d. 25-3-1641].


Literatuur en uitgegeven bronnen

Lettres, mémoires et négociations du chevalier Carleton, dans le temps de son ambassade en Hollande depuis le commencement de 1616 jusqu'à la fin de 1620, 3 delen (Leiden 1759).

Robert Fruin, ‘De Annales van Franciscus Dusseldorpius’, in: Idem, Verspreide geschriften, deel 7 (Den Haag 1903) 266-363, aldaar 318.

Hendrik Aleidus Willem van der Vecht, Cornelis van der Myle (Sappemeer 1907).

M.A. Everett-Green, Elizabeth, Electress Palatine and Queen of Bohemia (Londen 1855 [herdruk 1909])  216, 236, 404.

Resolutiën Staten-Generaal 1576-1630 (RSG) [digitaal geraadpleegd  op www.inghist.nl]

A.W. de Vink, ‘De huizen aan den Kneuterdijk no. 22’, Die Haghe (1921/22) 120-192, aldaar 124, 132.

Briefwisseling van Hugo Grotius, deel 5: 1632-mei 1635, B.L. Meulenbroek ed. (Den Haag 1966) 99, noot 1.

Johan van Oldenbarnevelt, Bescheiden betreffende zijn staatkundig beleid en zijn familie, S.P. Haak en A.J. Veenendaal ed., 3 delen (Den Haag 1934-1967).

J. den Tex, Oldenbarnevelt, 5 delen (Haarlem 1960-1972).

D. van Duijn, ‘De nakomelingen van Johan van Oldenbarnevelt’, De Nederlandsche Leeuw 85 (1968) 382-414, aldaar 383, 385.

H.J.Ph.G. Kajaan, Het archief van de familie Van Oldenbarnevelt (1449) 1510-1705 (Den Haag 1987).

Nicollette Mout, ‘Der Winterkonig im Exil’, Zeitschrift für historische Forschung 15 (1988) 265-267.

Ben Knapen, De man en zijn staat. Johan van Oldebarnevelt 1547-1619 (Amsterdam 2005).

Auteur: Maarten Hell