De symbolische betekenins van hoeden

Inleiding

Al eeuwen geleden hebben de mensen het hoofd bedekt, om praktische redenen of gewoon om zich mooi(er) te maken. Een hoofddeksel kon ook een herkenningsteken zijn voor een bepaalde stand of groep van mensen. Van oudsher was het eveneens een symbool van vrijheid. Slaven en lijfeigenen mochten alleen de voorgeschreven hoofdbedekking dragen en alleen met toestemming en bij bijzondere gelegenheden een hoed. Voor mannen komt de hoed, in de betekenis zoals we die nu kennen, al voor in de late middeleeuwen. De vrouwen zullen nog een paar eeuwen moeten wachten. In het openbare leven speelde de mannenhoed een rol van betekenis. Vooral in de ontwikkeling van het gildensysteem in de middeleeuwen werd de hoed gebruikt om de sociale status uit te drukken. Het kwam veelvuldig voor, dat door stedelijke verordeningen het dragen van een hoed door personeel verboden was. In tegenstelling tot de hoofdbedekking van een man speelde de vrouwenhoofdtooi geen enkele symbolische rol. Wel kon men aan het hoofddeksel van de vrouw de maatschappelijke status van haar echtgenoot aflezen. Hoewel echte hoeden veel later kwamen, schijnt het Engelse woord ‘hat’ afgeleid te zijn van de eerste primitieve huizen, die ‘heat’of ‘hutte’ werden genoemd. Het woord ‘cap’ komt van het Bretonse ‘cappan’ waarmee de volkeren uit die streek hun komische hoofddeksels aanduiden, die heel veel leken op de hutten waar ze in woonden. Ook het Duitse woord Hut betekent zowel hoed als bescherming. Er bestaat dus een duidelijke relatie tussen hoed, hut en huis. Hun voornaamste taak is beschermen, beschutten en behoeden. Een bekende hoofdbeschermer die nauwelijks aan de mode onderhevig is, maar nog steeds ‘en vogue’, is de helm.


Er wordt beweerd dat we de vrouwenhoed te danken hebben aan de apostel Paulus, die in een brief aan de Corinthiërs schreef:

”….maar iedere vrouw, die blootshoofd bidt of profeteert, doet haar hoofd schande aan, want zij staat gelijk met ene, die kaalgeschoren is”.

Pas in de een vrij laat stadium in de geschiedenis van het kostuum in West-Europa echter begonnen vrouwen hoeden te dragen.

Het was pas enkele decennia voor de Franse Revolutie, dat echte hoeden speciaal voor vrouwen werden ontworpen.

Daarvoor waren het toch min of meer zwakke afspiegelingen van de mannenhoed, met uitzondering van de Gotische hoofdtooien die het midden hielden tussen een muts en een hoed.

Maar de dames zullen de schade ruimschoots in gaan halen; volgens de heersende mode, nu eens groot, dan weer klein, al dan niet versierd met een overdaad aan strikken, linten, veren en bloemen. Hoe opgesmukter de dameshoed wordt, des te meer verliest de mannenhoed aan glans.

Veren, pluimen en galon verdwijnen en zullen voortaan alleen zijn voorbehouden aan de uniformhoeden.

Ook de kleur verdwijnt en de mannenhoed zal vanaf dan alleen nog maar status uitdrukken en gewoon functioneel zijn.


De Oudheid

De mensen uit de prehistorie beschermden het hoofd met kapjes en mutsen die min of meer komisch van vorm waren. Zij waren aanvankelijk gemaakt van dierenvellen, later van vilt, leer of textiel, en zelfs toen al, getuige de grafvondsten, soms versierd met plukjes wol of vlas. Op heel vroege Perzische reliëfs komen wel al slappe puntmutsen tegen. Met omgebogen punt was de muts van oudsher het symbool van vrijheid. Later werd deze muts ook weer overgenomen door de Franse Revolutionaire als rode vrijheidsmuts. De Egyptenaren droegen geen hoed maar een ‘klaft’, een hoofddoek gevouwen uit een vierkante lap, die om de slapen werd gelegd en dan in plooien naar beneden viel. Dit werd gebruikt, omdat ze uit hygiënisch oogpunt hun hoofd kaal hadden geschoren. Als ze geen klaft droegen dan hadden ze een pruik op. Bij de Grieken, evenals bij de Romeinen nam het kapsel een belangrijke plaats in. Hoeden werden alleen op reis gedragen.

De zogenaamde ‘pilos’, een plat puntig hoedje en de ‘petasos’ (ook door jagers gedragen) een hoed van stro, met brede rand en lage bol, al van vilt of stro, met brede rand en lage bol, al dan niet met banden onder de kin gestrikt. De Romeinen liepen meestal blootshoofd. De kunst van het vilt maken is al heel oud. Bisschop Clemens van Rome was de eerste die het maakte. Hij maakte het door plukken wol in zijn sandalen te doen en dat vervilte door warmte, vocht en druk.


De Middeleeuwen

In de Middeleeuwen kwam de ‘kaproen’ het meest voor onder het gewone volk. Dat was een soort puntkap met een pelerine of een schouderkraag eraan. Er zat ook een heel lange punt aan die er een beetje uitziet als een staart. Pas later van 1250 werd deze hoed ook door koningen en edellieden gedragen. Deze werd dan wel nog veel meer versierd (o.a. edelstenen en goudraad).

Mannen droegen naast de kaproen ook de ‘coif’, een puntig mutsje van vilt. In 1245 voerde de concilie van Trente in dat bepaalde groepen mensen ook speciale kleding moest dragen.

De Joden moesten een hoed met een kleine bolling erop dragen. Daarop zat dan een soort stokje met een punt eraan. De vrouwen droegen voor 1300 vaak hoofddoeken op speciale manieren gevouwen. Daarna kwam de ‘crispine’ (een haarnetje met goud- of zilverdraad). Rond 1410 kwam de hoornmuts. Dit was een heel hoge hoed die was gemaakt van een karkas van ijzerdraad omwikkelt met allemaal mooie stoffen. Dat ijzerdraad zat er in om stevigheid te bieden anders zou de hoed van je hoofd vallen.


In de 15e eeuw had iedereen van enig maatschappelijk niveau een hoed. Ze waren meestal gemaakt van vilt, dat versierd kon zijn met borduursels, edelstenen, geplooid fluweel of zijden.

Er waren ook hoeden van vilt gecombineerd met bont. De modellen waren eenvoudig maar wel gevarieerd. De bol was meestal rond, puntig of vrij recht van vorm. De randen, groot of klein, waren recht of rondom opgeslagen. Na 1480, als ook de gotiek op haar einde loopt, zal alle pracht en hoofdpraal bij de mannen en wat later ook bij de vrouwen nagenoeg verdwijnen; men keerde voorlopig naar eenvoudiger vormen.


De Renaissance

Op het eind van de 15e eeuw droegen de mannen een lage ‘biretta’ met opgewipte rand, soms aan de voorzijde weggesneden. Deze biretta, waarmee niet onze baret bedoeld wordt, was een kleine lage muts, een ‘bonnet’, van boven breder dan van onder, enigszins vierkant of rond en werd al gedragen vanaf ca. 1250 aanvankelijk door kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders en later, ook door hoogleraren en doktoren. Dit laatste gebruik duurt nog tot heden voort. De vierkante vorm stond voor standvastigheid, de driehoek voor geloof, hoop en liefde, en de rond was het symbool van de eeuwigheid. Afhankelijk van de drager werden zij gemaakt van vilt, laken of zijde. De kleuren rood en purper waren alleen voorbehouden aan de geestelijkheid.


Na de verticale lijn van de Gotiek viel na 1500 het accent van de kleding op de breedte. Dit is ook te zien bij de mannelijke hoofdbedekking, de ‘baret’, een plat rond hoofddeksel met of zonder rand, vaak gedragen over een coif en al of niet van neklap en oorkleppen voorzien. De baret veroverde de inmiddels kortgeknipte hoofden van alle rangen en standen. Hij is te zien bij de jonge Renaissancevorsten Hendrik VIII en Frans I, bezaaid met edelstenen, afgezet met hermelijn of sabelbont, met zilverbeslag of goudborduursel, met liggende of wapperende veren.

Een halve eeuw lang waren ze er in allerlei variaties, groot of klein, met of zonder rand.

De chique exemplaren werden gemaakt van laken, zijde of fluweel en de meer eenvoudige van wollen stof. De landsknechten droegen kakelbont. Deze mannendracht werd ook bij vrouwen erg populair. De edele dames droegen de baret vaak over een kapje, dat prachtig versierd was met borduursels en kralen.


Na 1500 hielden de dames het hoofd geheel bedekt. Over een klein linnen kapje of ‘huive’, droeg men een of meerdere sluiers. Deze waren geweven van een fijn wit linnen. In het midden hadden deze sluiers meestal een vouw, die met scherpe kant op het hoofd rustte (als een soort middenscheiding in het haar). De sluier, die rond langs de slapen en de wangen liep tot over de schouder, een beetje over het voorhoofd gewelfd, wordt ‘timpelet’genoemd (timples = slapen).


Toen Anna Boleyn, na enkele jaren aan het Franse hof vertoefd te hebben, naar Engeland terugkeerde, droeg zij deze zogenaamde Franse muts. De Engelse dames droegen variaties op deze dracht. De sluiers werden op een speciale manier opgespeld, waardoor ze een vorm kregen die de denken aan de spitse Tudor-boogramen; ze werden dan ook ‘Tudorkap’ genoemd.


Na 1550 ontstonden grote veranderingen op het kledinggebied. Toonaangevend werd nu het hof van de kersverse koning Filips II. Waren de kleuren in de eerste helft van de 16de eeuw fel, aan het Spaanse hof voerde zwart de hoofdtoon. De zwierige platte hoofdtooi paste niet meer bij het stijve opgevulde Spaanse kostuum met pijpjeskraag en werd na 1560 vervangen door de hoge ‘toque’. Dit was een hoedje met een stijve, hoge bol, waaroverheen de stof in strenge, rechte plooien getrokken werd. Soms had de toque een smal randje, maar dat werd ook wel weggelaten.

Buiten Spanje bleef men de baretten nog een tijdje trouw, maar ze werden wel kleiner en enigszins opgebold. Met pluimen versierd en een beetje schuin op het hoofd gaven ze nog wel een zwierig effect. Ook vrouwen droegen de toque, meestal over een haarnet of kapje. Na 1550 bleef er van de tot kappen opgespelde sluiers alleen nog maar ‘vleugelmuts’ over. Dit kleine mutsje, waarvan het gebogen randje als een soort hartvorm om het gezicht lag, wordt ook wel ‘Tudorkapje’ genoemd.


Tegen het einde van de eeuw werd het vleugelmutsje, dat steeds meer van het haar vrijlaat, gedragen met een ‘hoofdijzertgen’ van zilver of verguld draad. De ondermuts als bescherming tegen vet haar, zat vast op het oorijzer en de bovenmuts werd daaroverheen gespeld. Tot 1610 was deze vleugelmuts mode, maar werd daarna nog tientallen jaren gedragen door oudere vrouwen die vaak bij de mode achter bleven.


De 17e Eeuw

De mannen droegen rond 1600 de ‘copotain’, een hoed met brede rand en taps toelopende bol, niet alleen gemaakt van vilt, maar ook van stoffen als zijde en fluweel, die gespannen werden over een stijve ondervorm van gaas of karton. Er werden ook wel hoeden met ronde bol gedragen.

Naast wolvilt werd er veel vilt gebruikt van beverhaar. Deze bever- of kastorenhoeden (castor is de Latijnse naam voor bever) werden in de 17e eeuw een echt status symbool. Er waren ook mensen die een hekel hadden aan deze dracht. Toen rond 1650 het Rhinravekostuum en vogue raakte droeg men daarbij weer de copotain, waarvan de bol hoger en spitser was geworden, om een lengte-effect te bereiken. In Nederland droegen de regenten een meer sobere variant van dit kostuum. Als de vrouwen hoeden dragen zijn dat kleinere versies van de mannenhoed, met daaronder soms ook nog een mutsje dat ook binnenshuis werd gedragen. In 1646 kwam in Frankrijk een nieuwe ster aan het firmament: Lodewijk XIV, de zonnekoning, en de komende decennia zal het Franse hof weer voor een groot deel de mode gaan bepalen.


Na een twintigtal jaren kwam er een reactie op het overdadige Rhingrave kostuum. De ‘justaucorps’ verscheen, de lange geklede jas, met daaronder een vest, en in plaats van een puntige copotain droeg men een hoed met een lage bol en een brede rand, die aan één of meer zijde omgekruld kon zijn, ook versierd met pluimen. Lang krullend haar was mode, maar lang niet iedereen was gezegend met een weelderige bos haar, dus moest moedernatuur een handje geholpen worden en gebruikte men vaste haarstukjes. In 1660 werd aan het Franse hof de pruik geïntroduceerd. De duurste soorten waren gemaakt van echt haar en de goedkopere van o.a.: geitehaar, paardenhaar en vlas. Om de pruik goed te laten passen moest het echte haar afgeschoren worden. In informele sfeer werd de zware, warme pruik afgezet en deed men een mutsje op om het kale hoofd te bedekken. Al vanaf de 16e eeuw tot het eind van de 19e eeuw droegen mannen binnenshuis een kapje of mutsje. De simpele vorm bleef door de eeuwen heen ongeveer de zelfde, rond van boven en aan de onderkant vaak omgeslagen. Deze aanvankelijk door oude mannen gedragen kapjes werden in die tijd ook bij jongere mannen populair.


Vanaf 1670 verstevigde men de mannenhoeden met metaalgalon. De rand, die onder de verenpracht dreigde te bezwijken, werd aan de voor-, achter- of zijkanten opgeslagen.

Niet alleen in het mannenkostuum zien we de tendens statiger worden, ook bij vrouwen is dit het geval. Vrouwen droegen geen pruiken maar probeerde door hoge kapsels ook dit effect te bereiken. Zo ontstond in 1690 de ‘fontange’. Deze uiterst geslaagde haarmode werd geïntroduceerd bij het hof van Lodewijk XIV tijdens een jachtpartijtje. De koning was dolenthousiast over de nieuwe creatie en de volgende dag hadden alle hofdames hun haar met linten opgebonden. Evenmin als de hoge tooien uit de Gotiek heeft de fontange het lang uitgehouden. Rond 1700 ging men de mannenhoed aan drie kanten opslaan; zo ontstond de ‘tricorne’ of driekantige steek. Aanvankelijk alleen door de elite gedragen waarmee ze zich duidelijk onderscheidde van de lagere standen, die nog gewone hoeden droegen. De naam tricorne is pas gegeven aan dit type hoofddeksel dat gedurende de hele 18e eeuw werd gedragen en talloze variaties kende. Tot nu toe was het heel gewoon voor mannen binnenhuis op te houden, ook voor vrouwen, alleen in het bijzijn van vorstelijke personen werd de hoed afgezet. Op een gegeven moment was het onmogelijk om op de dikke allongepruiken nog een hoed te zetten.

De koning zelf kwam met de oplossing: omstreeks 1697 presenteerde Lodewijk XIV zich aan zijn hovelingen met zijn driekantige steek onder de arm, de ‘chapeau bas’. Ook toen de pruiken kleiner werden en de hoeden gewoon op het hoofd gezet werden, bleef het de gewoonte de hoed in gezelschap af te zetten.


De 18e Eeuw

Toen Lodewijk XIV in 1715 overleed, kwam er een einde aan de periode van strenge hoffelijkheid en grote vormelijkheid. De hoge fontange mutsen verdwenen heel en maakte plaats voor kapsels en mutsen. Ook de mannenpruiken werden steeds meer omvangrijk en omstreeks 1730 kon men er weer een hoed opzetten. In Engeland prefereerde men de eenvoudige kleding van de landadel boven de ingewikkelde Franse hofkleding. Bij de Engelse dames werd rond 1730 de zogenaamde herderinnenhoeden de grote mode. Dit waren strohoeden met brede rand en lage bol afgeleid van de hoeden die al sinds jaar en dag werden gedragen door boeren meisjes en herderinnen. Hoewel ze overwegend van stro waren gemaakt, dat toonaangevend was, gebruikte men ook wel andere materialen. Pas toen de Franse dames deze mode overnamen werd de garnering belangrijk. Voor het eerst ging met kunstbloemen op de hoed gebruiken. Na een tijd lang glad te zijn geweest werd het kapsel na 1760 geleidelijk weer hoger. In het midden van de jaren 70 bereikte het letterlijk zijn hoogtepunt met de ‘pouf au sentiment’, waarvan de beroemde hofkapper Leonard beweerde de uitvinder te zijn. De wijze van overgevoeligheid of belangstelling voor bepaalde zaken konden door deze pouf op zeer opvallende wijze aan iedereen getoond worden: alles wat voor de draagster geliefd was moest door de kapper in het haar verwerkt worden; portretten van geliefden, of haarlokken van minnaars, maar ook schepen of windmolens. Het gebeurde niet zelden dat deze bouwwerken, maandenlang onaangetast, een aangename verblijfplaats bleek te zijn van luizen. Met speciale krabbertjes, ivoren handjes op een steel, bestreed men de ondragelijke jeuk. Langer dan vijf jaar zou de pouf au sentiment het niet uithouden.


Nederland Nu

Ook in Nederland is er de laatste jaren weer belangstelling voor de hoed, zowel bij de goedgeklede vrouw, als bij een deel van het jonge modebewuste publiek. Koningin Beatrix draagt altijd een hoed en is daarom een goed voorbeeld voor de vrouw die bijna nooit zonder hoed wordt gezien.

Een actuele vraag is dan: aan welke eisen moet een koninklijke hoed voldoen? Een hoed moet ten eerste niet TE extravagant zijn, want dat zou aanstoot kunnen geven. Ten tweede moest de hoed het gezicht zoveel mogelijk vrijlaten, omdat de mensen die al uren stonden te wachten om de koninklijke glimlach te zien dan teleurgesteld zouden worden. Ten derde moest hij aan alle kanten flatteus zijn, zodat de persfotografen vanuit elke hoek een aardig plaatje konden schieten. Deze eisen zijn nu al een beetje veranderd.


Wat allang geen algemeen geldende regel meer is, gaat nog wel voor onze koningin op: zonder hoed is zij niet gekleed. Bij elke gelegenheid draagt zij een speciaal daarvoor gemaakte hoed. Voor haar uitgebreide collectie hoeden beschikt zij daarom ook over een speciale hoedenkamer, naast haar kleedkamer. Aanvankelijk werd er een hoed ontworpen bij een speciaal kledingsstuk.

Tegenwoordig komt haar hoedenmaker met een uitgebreide collectie hoeden naar Huis ten Bosch om haar modellen te laten uitkiezen.


Er worden ook heel veel hoeden gebruikt in de film- en theater industrie. Vroeger waren films ook trendsetters van de mode. Als er in een theater een hoed wordt gebruikt, wordt die in elke voorstelling gebruikt. De hoed moet er in elke voorstelling nog wel even mooi uitzien. Hierdoor kwam het dat een theaterhoed vroeger zowat van betonijzer was gemaakt, anders hield de hoed het niet. Maar hierdoor mag de hoed geen belemmering vormen voor bijvoorbeeld het dansen. Hij moet gemakkelijk zitten en niet al te ingewikkeld zijn. In het theater worden de hoeden vaak gemaakt om ze op grote afstand te bekijken. De details worden niet heel erg uitgewerkt en voor een close-up is dit dus geen goede hoed. Bij films is het juist andersom. Hier wordt de hoed gemaakt voor close-ups. Alle details moeten dus prachtig zijn en er mag geen steekje fout zitten.

Ook moet de hoed perfect zitten. Zo mag de hoed bijvoorbeeld bij een operazangeres niet over de oren heen zitten, anders kan ze zichzelf niet meer goed horen. Bij een musical moet de hoed zijn aangepast aan de bewegingen van de acteur. Bijv. als hij ergens in gaat klimmen mag de hoed niet voor zijn ogen glijden. En er moet ook iets op worden gevonden als hij een koprol moet maken.

Deze dingen zijn allemaal van belang als je als hoedenmaker een hoed gaat maken voor een film- of theaterproductie.


Het aanbod van hoeden wordt steeds groter. Behalve de grote warenhuizen hebben nu ook veel kledingszaken hoeden, naast de gebruikelijke accessoires. Hopelijk zal de hernieuwde interesse voor de hoed bij vrouwen en mannen stand houden; het zal een welkome verlevendiging zijn van het allerdaagse straatbeeld.