Bauhaus  1919-1933, De Stijl, Dutch Design


Als reactie op allerlei neostijlen ontstond in Engeland aan het eind van de negentiende eeuw, de 'Arts and Crafts movement'. Deze beweging, door John Ruskin en later vooral door William Morris gepropageerd, wilde een hervorming bewerkstelligen door de producten niet meer door machines te laten maken maar weer over te gaan op ambachtelijke vervaardiging. Het ideaal was: fraaie, degelijke objecten maken voor de gewone man. Het was niet direct een ontwerp-stijl maar meer een ontwerp-principe. De arts-and-craftsperiode heeft dus geen herkenbare stijlkenmerken. Helaas was het te kostbaar voor de gewone man. Kunstzinnig was het geslaagd, sociaal faalde het. Het ontstaan van vele vormen van de nieuwe kunst blijkt dan ook vaak door de Engelse arts-and-crafts te komen. De ideeën van de arts-and-craftsbeweging werden overgenomen in Amerika (Tiffany) en een groot deel van Europa, het eerst in België o.a. Horta en Henry van de Velde, in Frankrijk door Mucha en Toulouse-Lautrec.  In Nederland door Toorop, Cuypers, Dijsselhof en de Roos.


Samen met Victor Horta geldt Henry van de Velde als een der belangrijkste vertegenwoordigers van de art nouveau. Hij wordt ook wel de “apostel van het functionalisme” genoemd. Vanaf de eerste jaren van de 20e eeuw speelde hij een toonaangevende rol in de architectuur en de decoratieve kunsten, vooral in Duitsland. In 1899 vestigde hij zich in Duitsland. Hij kreeg hier een aantal opdrachten, onder andere voor het Museum Folkwang in Hagen en het Nietzschehuis in Weimar. Samen met Harry Kessler  werd hij de grondlegger van de Kunstgewerbeschule en de academie in Weimar, de voorloper van het Bauhaus dat door Walter Gropius verder uitgebouwd zou worden te Dessau.


Die Großherzoglich-Sächsische Kunstgewerbeschule Weimar is op 1 April 1908 op initiatief van de Belgische architekt Henry van de Velde (1863–1957) door Großherzog Wilhelm Ernst von Sachsen-Weimar gesticht en gefinanciert en is tot tot 30 september 1915 in Weimar blijven bestaan. Na het einde van de eerste wereldoorlog  ging het gedachtegoed, gebaseerd op vertikale, horizontale lijnen en primair gekleurde vlakken over op het in 1919 door Walter Gropius gestichte Bauhaus in Weimar.


Walter Gropius begon zijn architectuuropleiding in 1903 in München en zette deze voort in Berlijn. In 1907 trad hij in dienst bij het architectuurbureau van Peter Behrens . Drie jaar later vestigde hij zich als zelfstandig architect en industrieel ontwerper. Zijn eerste grote opdracht was de Fagusfabriek in Alfeld (1911), een zeer vooruitstrevend bouwwerk en de eerste fabriek waarvan de wanden vrijwel geheel van glas waren.


In 1919 stichtte Walter Gropius in het Duitse Weimar een rijksschool voor architecten, kunstenaars en industrieel ontwerpers, waar moderne, functionele vormgeving werd onderricht. Er werd met nieuwe productieprocessen geëxperimenteerd, studenten kregen de ruimte om een nieuwe, eigentijdse vormtaal te ontwikkelen. In een tijd dat alleen een elitaire bovenlaag zich (jugendstil) ontwerpen kon permitteren, werkte het Bauhaus vanuit het ideaal om mooi en praktisch design voor iedereen bereikbaar te maken.


De doelstellingen van het Bauhaus waren:



Naast elementaire vakken als vorm- en kleurenleer, compositieleer, tekenen, schilderen, beeldhouwen en kunstkennis kregen studenten les in metaal- en houtbewerking, weven, keramiek, glas-in-lood, fotografie, reclame, grafische vormgeving, meubelmaken, theatertechniek en toneelspel. Al deze vormen moesten  in dienst staan van de architectuur.


Studenten kregen les in alle vakken en leerden hun eigen creativiteit ontwikkelen in het experimenteren met de meest diverse materialen. Men ontwierp efficiënte, elegante meubelstukken en gebruiksvoorwerpen. Strak van lijn, eenvoudig van vorm, en vooral functioneel.


Nadat de conservatieve regering de eerste producten van de Bauhaus-idealisten gezien had, vond men ze veel te modern. Bovendien was het democratisch ideaal van de school in hun ogen veel te links. Weimar sloot de school. Na deze ruzie met de regering werd de school in 1925 naar Dessau verplaatst, waar men wel interesse had het Bauhaus.


Geïnspireerd door de Middeleeuwse Bauhütten, ontwierp Walter Gropius een nieuw schoolgebouw, met ernaast zogenaamde ‘meesterhuizen’ als woonruimte voor docenten. De gebouwen in Dessau zijn rationeel van opzet. Gropius ontwierp het nieuwe Bauhaus vanuit de moderne ideeën van het ‘Nieuwe Bouwen’. Zo gebruikte hij skeletbouw: de voorgevel van de ateliers bestaat grotendeels uit glas waardoor er veel licht en lucht binnenkwam. Bovendien gaf skeletbouw de gebruikers van het gebouw veel vrijheid, omdat de binnenwanden ook geen dragende functie hebben is men vrij in de indeling van de ruimte. Door de lichte kleur, de geometrische vormgeving, grote ramen, ruime opzet en het ontbreken van ornamenten doet deze architectuur nog steeds modern aan. In 1930 werd Ludwig Mies van der Rohe directeur van het Bauhaus.   Bron: Geschiedenis van het Bauhaus (pdf)


Op de foto de belangrijkste docenten van het Bauhaus in Dessau, v.l.n.r. Josef Albers, Hinnerk Scheper, Georg Muche, László Moholy-Nagy, Herbert Bayer, Joost Schmidt, Walter Gropius, Marcel Breuer, Wassily Kandinsky, Paul Klee, Lyonel Feininger, Gunta Stölzl en Oskar Schlemmer.


Theo van Doesburg, pseudoniem van Christian Emil Marie Küpper, (1883 –1931) was een Nederlands kunstenaar. Hij staat bekend als een van de belangrijkste vertegenwoordigers en propagandisten van de abstracte kunst in de 20e eeuw. Hiertoe richtte hij in 1917 het tijdschrift De Stijl op.  Van Doesburg was goed bevriend en geïnspireerd door Walter Gropius de oprichter en eerste directeur van het Bauhaus. Vanaf de beginperiode zijn er contacten geweest tussen het Bauhaus en Van Doesburg.


De Stijl is een Nederlandse kunstbeweging, vernoemd naar het in 1917 in Leiden opgerichte tijdschrift De Stijl. De belangrijkste leden van De Stijl waren Theo van Doesburg, Piet Mondriaan, Vilmos Huszár, Bart van der Leck , J.J.P. Oud, Jan Wils, Robert van 't Hoff, Gerrit Rietveld en Georges Vantongerloo . De Stijl is vooral een project van kunstenaar en publicist Theo van Doesburg, de zelfbenoemde oprichter, redacteur en propagandist van De Stijl. De leden van De Stijl streefden naar een radicale hervorming van de kunst, die gelijke tred hield met de technische, wetenschappelijke en sociale veranderingen in de wereld. Deze hervorming bestond uit het gebruik van een minimum aan kleuren (primaire kleuren, gecombineerd met zwart, wit en grijs) en een zo eenvoudig mogelijke vormgeving (bij voorkeur volgens het orthogonaal stelsel). Hoewel er van het tijdschrift De Stijl nooit meer dan 300 exemplaren verkocht werden, had het een grote invloed op de kunst in Nederland en daarbuiten. Internationaal is De Stijl beter bekend onder de naam neoplasticisme of Nieuwe Beelding   waarbij het vanaf de jaren 30 een centrale rol in de Europese avant- garde speelde.


Dutch Design

Eind tachtiger jaren begon de term Dutch Design in zwang te raken. De opkomst van Dutch Design werd mogelijk gemaakt door de toegankelijkheid tot designopleidingen van hoge kwaliteit. De Design Academy in Eindhoven heeft een reeks bekende ontwerpers geproduceerd en staat internationaal hoog aangeschreven en is “zonder kwestie de beste designacademie ter wereld” genoemd. Een andere hoog aangeschreven Nederlandse designopleiding wordt gegeven aan de Gerrit Rietveld Academie  in Amsterdam.


De Design Academy


Het eerste jaar was een combinatie van wat in het Bauhaus de voorcursus heette, verrijkt met enkele elementen die Smeets in Amerika had opgedaan. Zo gaf hij zelf een cursus productanalyse volgens een methode die erg leek op die van Henry Dreyfuss, één van de ontwerpers wiens bureau Smeets en Gilles in de Verenigde Staten bezocht hadden. Op uitnodiging van de Nederlandse regering waren overigens zowel Henry Dreyfuss als Norman Bell Geddes in Nederland te gast geweest. We leerden producten onderzoeken, niet zozeer als voorbeelden van ‘een goed ontwerp’, maar als product op de markt dat moest concurreren met het nog te ontwerpen product. Die manier van kijken, los van esthetiek, zou later aansluiten bij de nieuwe designgeschiedenis en de belangstelling voor materiële cultuur in het algemeen. Wat in de analyse belangrijk werd geacht, was een juist materiaalgebruik en – daaraan gekoppeld – de juiste technologie; wat functioneel was en wat niet, en in hoeverre het paste in de cultuur van het gebruik. Bij een braadpan moesten we ons bijvoorbeeld afvragen of die eruitzag als een keukenproduct.


Technisch tekenen was aan het Bauhaus in Weimar en Dessau nooit een onderdeel van de voorcursus geweest, maar aan de AIVE wel. In het eerste jaar werd die les weliswaar gecombineerd met de les in houttechnologie, maar toch was dat een begin. Graphos pennen bestonden reeds sinds het midden van de jaren dertig, maar ze waren duur en Rotringpennen bestonden nog helemaal niet, dus moesten wij de zogenaamde Zweedse trekpen leren hanteren, een trekpen met uitzonderlijk breed bekken en een grote inktcapaciteit. Die handigheid kon alleen door veel oefening bereikt worden en ging onvermijdelijk gepaard met het zorgvuldig schrappen van de ongewilde lijnen. Soms kon een correctie alleen aangebracht worden door een sepia-afdruk te maken en daaruit de ongewenste lijnen met ammoniak weg te wassen. De relatief eenvoudige en meestal rechtlijnige technische tekeningen van stoelen en andere meubelen waren daarvoor een geschikte oefening. Aanvankelijk werd die cursus technisch tekenen gegeven door de plaatselijke directeur van de MTS, een boom van een man, die ons met zware stem dosse gezaagde planken van kwartier gezaagd hout leerde onderscheiden. Na enkele maanden werd hij vervangen door de binnenhuisarchitect Willem Tak, die behalve aan technische kennis ook aandacht besteedde aan het ontwerpen van meubelen.



De AIVE was gevestigd in het oude stadhuis in de Rechtestraat te Eindhoven.


In het voorbereidende jaar kregen we verder les van adjunct-directeur Van der Kroft voor wie we eindeloos Pythagorasfiguurtjes (de som van het kwadraat van de twee zijden van een rechthoekige driehoek is gelijk aan het kwadraat van de hypothenuse) met plakkaatverf aan elkaar regen tot grote grillige figuren op even grote vellen, een soort fractels waar Mandelbrot trots op zou zijn. Verder hield hij zich vrij streng aan dezelfde oefeningen die Josef Albers, en in zekere mate z’n leermeester Johannes Itten, aan het Bauhaus hadden gegeven. Zo raakten we vertrouwd met kleurencirkels, met het Munsell kleurensysteem en andere basiskennis die achteraf niet altijd en niet voor iedereen even zinvol bleek te zijn.


Bron: Design Academie

Bron: Herinneringen aan de AIVE