Amersfoort lag aan zee, geschiedenis van Amersfoort


31/12e eeuw/In de loop van de 12e eeuw begint de afwatering vanuit het Almere naar de Noordzee geleidelijk wat beter te worden, omdat de verbindingswatergangen breder worden. Ook in het Eemmoeras moet dat merkbaar zijn geweest. De ontginningen kunnen daar worden uitgebreid. In Amersfoort vestigt de bisschop een domeinhof. Die hof ligt zelf droog op één van de zandkoppen, maar men heeft er wel overlast van het omringende water. De omgeving is grotendeels te nat voor agrarisch gebruik, maar de plaats trekt handel en nijverheid aan. Hier kan men het moerasgebied oversteken van de Utrechtse Heuvelrug over de zandkoppen naar de hogere gronden van de Veluwe, De stad Amersfoort die zich hier zal ontwikkelen, dankt zijn naar aan de oversteekplaats, de voorde, in het Eemmoeras. Het water moet op verschillende plaatsen worden overbrugd. Er is dus niet één voorde, maar er zijn er meerdere. Waarschijnlijk is men in deze tijd ook al bezig om het moeras rond de zandkoppen droog te leggen en grachten aan te leggen. Later zal de stad zich in de poldertjes tussen de zandkoppen uitbreiden.


48/1259/Bisschop Hendrik van Vianden verleent Amersfoort het stadsrecht op 12 juni 1259. Op dezelfde dag draagt Wouter, de bisschoppelijke meier van de hof in Amersfoort, zijn kasteel Stoutenburg op aan de bisschop om het aansluitend in leen terug te ontvangen. Het kasteel ís nog in aanbouw. Enige tijd later neemt Wouter de naar van zijn kasteel, Stoutenburg, aan. Ten westen van Stoutenburg en het bijbehorende erf Honthorst liggen de Kleine Amersfoortse meent en het Engebroek, een moerasgebied aan de zuidkant van de Barneveldse beek.


55-56/1328/Het stadscentrum van Amersfoort moet in de 13e en 14e eeuw regelmatig worden opgehoogd om geen last van het afvloeiende water uit de Vallei te krijgen. Het moeras tussen de zandkoppen is nu drooggelegd en het water is teruggedrongen naar de grachten. Daardoor loopt ook het water van de Heiligenberger en Flierbeken die ten zuiden van de stad samenvloeien, iets ten oosten van de Kolk bij de huidige Zwaanstraat. Van daar loopt er een oude bedding door het gebied tussen de Herenstraat en de Sint-Andriesstraat en verder door de Zuidsingel en Weverssingel naar het Havik. Nog in 1400 wordt het Havik aangeduid als Havikerbeke. Vervolgens loopt de Oude Eem op de plaats waar later het Sint-Aagtenklooster is gebouwd naar het noorden. Bij opgravingen is deze beek verderop teruggevonden ten noordoosten van de Koppelpoort langs de spoorlijn. Hij was daar nauwelijks 12 m breed en 2 m diep. Er zijn sporen van verzanding, de waterloop is herhaaldelijk

uitgebaggerd, Toen hij in de 20e eeuw werd gedicht, was hij nog maar 1,5 m breed, De laatste resten ervan zijn nog te vinden aan weerszijden van de Hooglandse dijk in de huidige wijk De Koppel. De bovengenoemde nieuwe beek loopt via het huidige Spui naar het noordwesten.


De Oude Eem en de nieuwe beek vormen twee armen van de waterloop die de naam Eem zal overnemen. Beide zijn het nog moerasstromen, Vrij algemeen neemt men aan dat met de nieuwe beek bij Isselt het huidige rechte stuk van de rivier de Eem tussen Amersfoort en Coelhorst wordt bedoeld, dat in deze tijd zou zijn aangelegd, Maar dat kan niet kloppen. Nog anderhalve eeuw later blijkt de nieuwe Eembeek bij Amersfoort nog zó ondiep te zijn dat men er met een wagen doorheen kan rijden (zie 1467-1472). De nieuwe of grote Eem krijgt pas begin 17e eeuw zijn huidige vorm.


74/Eind 14e eeuw/In Amersfoort moet er rond deze tijd een belangrijke wijziging in de waterhuishouding zijn aangebracht. Bij het terrein de Glashorst tussen de Sint Andriesstraat en de Herenstraat is bij opgravingen een oude waterloop gevonden, komend uit het zuidoosten, Dit is de oorspronkelijke loop van de Flierbeek of Barneveldse beek, die langs de (latere) Heiligenbergerweg stroomde naar de Zuidsingel. Aan het eind van de 14e eeuw is de Flierbeek door middel van een kanaal omgeleid tot in de Oostelijke Stadsbuitengracht en de Heiligenbergerbeek. Binnen de stad is de oude watergang gedempt. Daar is vervolgens het Sint-Agnesklooster gesticht. Waarschijnlijk hangt de maatregel samen met een flinke overstroming die aan de zuidoostkant van de stad heeft plaats gevonden en daar een dikke zandafzetting heeft achtergelaten. De overstroming moet veroorzaakt zijn door het stagneren van de afwatering uit het Valleigebied, omdat de Eem aan de andere kant van de stad de toevloed van het water niet aankon. Het is de eerste aanwijzing voor dit probleem dat zich in later tijd steeds vaker zal voordoen. De hier bedoelde beek wordt vermeld door Van Bemmel als lopend ‘van de stadsvesten af tot aan de beek bij de Kattenkampen’ (tussen de Zwaanstraat en de Heiligenbergerweg). In 1388 is sprake in de bronnen van een hof gelegen in de Pothof buiten de Sint Andriespoort (in de Heiligenbergerweg), en die grenst aan de beek of gracht die de Pothof scheidt van de Koekamp. Het gebied ten zuiden van de oude stad waar de Heiligenbergeren Flierbeken samen komen, was heel nat en moerassig, Hieraan herinnert nog de naam Randenbroek (broek = moeras). Bij dat goed horen ‘uitslagen en waarschappen' (aandelen in het gebruiksrecht van woeste veengronden) die liggen aan de andere kant van de Ackerbeke (Modderbeek) in de richting van Stoutenburg.


76/1410/De maarschalk van Amersfoort en Eemland als hoogste bestuurlijke vertegenwoordiger van de bisschop van Utrecht geeft aan de geërfden ‘vanaf de Lijsmaat neerwaarts tot aan Wederhorst' toestemming om een dijk (langs de Eem) aan te leggen ‘vanaf de Eng onder Niergraft’, met een dwarsdijk landinwaarts. Daarbij wordt vastgelegd dat degenen die de dijk aanleggen en hun rechtsopvolgers gevrijwaard zullen zijn van aansprakelijkheid in verband met de nieuwe dijk. Met deze akte dekken zij zich in tegen latere overheidsbemoeienis. Dit is de dijk op de rechteroever van de Eem beneden Amersfoort, de latere Grebbeliniedijk langs Hoogland. De dwarsdijk ligt bij Weerhorst. Ook hier is kennelijk een landinwaarts lopende dijk nodig, omdat het moeras breder is dan de stroomdraad van de Eem. Het beschermde gebied wordt later de Wedermaten genoemd. De invloed van de zee is nu tot bij Amersfoort duidelijk merkbaar.


79/1436/Het oudste bewaard gebleven boek met besluiten van de Raad van Amersfoort begint in 1436 en daarin vinden wij al direct verschillende regels voor het uitvoeren door de eigenaren van verplicht onderhoudswerk aan (w)erven (de grond rond de huizen) en bolwerken. De maatregelen zijn niet mis: wie een laaggelegen hofstede in de stad bezit, waar gebroken en ongemaakte werven bij horen, moet zijn werven repareren, als hem dat door het stadsbestuur aangezegd wordt. Doet hij dat niet, dan neemt de Raad de hofstede over en verkoopt die om met de opbrengst het herstelwerk te bekostigen. Bovendien staat er een boete op het werpen van vuilnis of onreinigheid in de stadsgracht, waardoor het water bedorven kan worden. Er zijn veel bepalingen tegen vervuiling. Rotte vis en vuile as moeten buiten de stad worden begraven. Milieubeleid is dus niets nieuws. Wie zijn schuit of schouw in de stadsgracht heeft afgemeerd op een plaats waar dat niet mag, en weigert hem weg te halen als de stadsknechten (politie) hem dat aanzeggen, kan ook rekenen op drastische maatregelen: de schuit wordt dan door de stadsknechten in de grond geboord. Omdat niet iedereen hierbij kennelijk lijdelijk toekeek, wordt er bijgezegd, dat wie de stadsknecht vanwege deze handeling iets aandoet ‘met woorden of met werken’, zo hard zal worden aangepakt, dat een ander het wel ten eeuwigen dage uit zijn hoofd zal laten om zoiets nog eens te proberen. Weggraven van grond van stadsland of van de wegen, mag ook niet. De boete daarvoor bedraagt een Beyers gulden. In deze tijd is in Amersfoort de lakenweverij in opkomst. Lakenstof wordt van wol gemaakt. De grondstof wordt aangevoerd met wagens over de Hessenweg en het eindproduct wordt uitgevoerd met schepen over de Eem, want in West-Nederland zijn de wegen door de modder te zacht om zware karren te kunnen dragen.


91/1523/In het Keuren Recht o t dat in 1523 begint, staan natuurlijk ook bepalingen voor de omgang met het water binnen de stad. Wie zijn (w)erf heeft opgehoogd ten opzichte van de grond waar het huis van zijn buurman op staat, moet een stenen voet, een muurtje, leggen. Op de erfscheiding moet ook een drupte, een greppel, liggen van anderhalve voet (ca 47 cm) wijd. Voor geval er brand komt, moet iedereen bij zijn schuur en hooiberg water en emmers beschikbaar hebben. Alle watergangen binnen de stad moeten een voet (ca 31 cm) wijd en een voet diep zijn. De Raad voert schouw over de watergangen op Sint-Johansdag, d.i. 24 juni. Vieze kleren of andere onreynicheyt mogen niet in de stadsgrachten worden uitgespoeld. En wie (laken) wil verven, moet gaan wonen op een plaats waarvan de Raad meent ‘dat sijn water nymantz water en hijndert', Zo hebben anderen geen last van de door hem veroorzaakte vervuiling. Het laken mag ook niet op de kerkmuur of op het kerkhof te drogen gehangen worden. In 1525 wordt besloten, dat niemand meer privaethuysgen (Wc's) mag maken die lozen op het Kleine of Hellegrachtje. De gebouwtjes die er al staan, moeten worden afgebroken.


De Raad laat in 1523 de afgegraven landen taxeren om de aan de eigenaren te betalen vergoeding te kunnen vaststellen. Het gaat om land tussen de Utrechtse poort en het Spui en tussen de Kapoort en Monnikendam. Kennelijk heeft men de Westelijke Stadsbuitengracht verbreed. De stad heeft het recht om grond te onteigenen voor de aanleg van grachten, wegen of burgwallen. Wagens moeten van de straat worden gehaald, opdat ‘men die straet gebruycken mag’. Anders worden ze verbeurd verklaard, net als de schuiten die men in de Beek of in de Eem bij de spuisluis laat liggen. Het is verboden om mest en vuil op de straat van iemand anders te gooien en op zaterdag moet iedereen zijn straat schoonmaken.


93/1525/Door de godsdienstige tegenstellingen nemen de spanningen in de samenleving toe. In 1525 meldt de kroniek van het Sint-Aagtenklooster al, dat de geestelijkheid onder druk komt te staan. In sommige steden worden de geestelijken verjaagd en gedwongen hun habijt af te leggen en te trouwen. In Amersfoort neemt de Raad in 1527 voorzorgsmaatregelen. ledere burger moet persoonlijk deelnemen aan de bewaking van de stad. Een plaatsvervanger moet een bewijs van toelating van de burgemeester hebben. Vreemden die in de stad verblijven, moeten bij de burgemeester worden aangemeld. Zij mogen op | straat geen geweer of lange messen bij zich hebben en de waard van de herberg waar ze logeren, moet hen waarschuwen dat ze die spullen daar moeten achterlaten. De | raadsleden moeten zelf wel een lang mes dragen. Ze mogen elkaar daarvoor bekeuren en de opbrengst van die boeten zal de Raad samen verdrinken (aan een borrel besteden). Anderzijds gaat het leven gewoon door. Stoute kinderen zijn van alle tijden. De Raad van _ Amersfoort neemt in 1523 besluiten, dat niemand zonder toestemming in andermans hof (tuin) mag komen en dat niemand op de stadmuur mag klimmen, liggen of zitten en ' roepen naar de ruiters en soldaten die zich daar bewegen. De ouders moeten de boete voor dit soort wandaden van hun kinderen betalen. En ze moeten ook zorgen dat de kinderen zich op school niet misdragen, ‘mit steen werpen of op die clercken ofte meesters enige onmanyer van handel doen’, Ook daarop staat een hoge boete, of de ouders moeten hun kinderen op school laten corrigeren.


100/1529/De kloosters die een paard en wagen hebben, moeten van de Raad van Amersfoort tweemaal per week de stad rond rijden om alle slijk en vuil op te halen en weg te brengen naar de Stadswal, waar de stadsdienaar de stortplaats zal aanwijzen. Er wordt ook een reinigingsheffing ingevoerd. Elk huis waar slijk wordt opgehaald, moet een halve stuiver betalen ten behoeve van de kloosters. Blijft er voor de huizen in enige straat meer dan een kar vuilnis liggen, dan krijgen de vuilnisophalers een boete van vijf pond. Door het afval naar de vuilnisbelt te brengen wordt voorkomen dat het in de stadsgrachten wordt gegooid of door de regen daarin spoelt. Ook in deze tijd weet men al dat het vuil het stadswater kan besmetten en dat daardoor ziekten verspreid kunnen worden.


108/1543/Keizer Karel V moet in 1543 een deel van zijn leger uit de Nederlanden terugtrekken voor de oorlog tegen Frankrijk. De hertog van Gulik, die ook Gelderland en Zutphen bezit, is de laatste kleine landsheer die zich nog tegen de Bourgondische macht verzet. Hij maakt van de gelegenheid gebruik om zijn troepen onder bevel van de beruchte veldheer Maarten van Rossum de provincie Utrecht te laten binnenvallen. De Gelderse troepen bezetten Amersfoort voor korte tijd. Leusden, Soest en Eemnes worden volledig uitgeplunderd. De boeren zijn de dupe. Maar het land van Gulik wordt door de keizerlijke troepen veroverd. De hertog moet zich gewonnen geven en al zijn landen overdragen aan de keizer. Daarmee zijn nu alle Nederlanden onder het gezag van de Bourgondiërs gebracht.


113/1548/ De zeventien Nederlandse gewesten (die ongeveer het grondgebied van het huidige Nederland, België en Luxemburg omvatten) plus het Franse Lotharingen en FrancheComté worden in 1548 samengevoegd tot een afzonderlijke administratieve eenheid, de Bourgondische Kreits. Het woord kreits is afgeleid van het Duitse Kreis dat kring betekent. Binnen het Heilige Roomse (Duitse) Rijk bestonden tien van deze bestuurseenheden. Keizer Karel V wil de Nederlanden zo voorgoed tot een eenheid maken en ze een eigen identiteit geven. De gewesten hebben samen ongeveer drie miljoen inwoners. Eén miljoen daarvan wonen in het noordelijke deel. De keizer reist met zijn zoon en opvolger Philips door het land en enkele van hun reisgenoten hebben hun indrukken van de Nederlandse bevolking op papier gezet. Het valt ze op, dat hier enorm veel bier wordt gedronken, minstens anderhalve liter per dag. Gegeten wordt er ook veel, vaak gezouten voedsel, dus vandaar die dorst. De mannen zijn bijna altijd dronken. Ze zijn lang, soms wel meer dan 6 voet (circa 1.88 m). De vrouwen poetsen hun huizen blinkend schoon, maar ze hebben wel grote, ruwe handen en zwarte tanden. Bovendien dragen ze opvallend korte rokken, die nauwelijks tot hun enkels reiken. Bijna iedereen, mannen en vrouwen, kan lezen en schrijven. Ze hebben hier de grootste koeien en paarden ter wereld. Een gemiddelde Friese koe geeft 7oo liter melk per jaar, maar sommige halen bijna het dubbele daarvan. De boeren gebruiken meer mest en beter veevoer dan elders. Het afwateringssysteem is uitstekend. Maar een kwart van het voedsel voor de bevolking moet worden geïmporteerd. Een elite van rijke burgers, de regenten, heeft het bestuur in handen.


In de economisch dynamische 16e eeuw ontstaan er spanningen tussen de oude, gevestigde en de nieuwe, soms uit het buitenland afkomstige rijken, tussen aanhangers en tegenstanders van het Habsburgse bewind, en natuurlijk tussen katholieken en protestanten. Ook onder de armen is er onderscheid: de oude categorie wordt opgevangen door de bestaande hulpverlening, maar er zijn oak profiteurs. Daartegen worden verordeningen inzake bedelarij, leegloop en landloperij afgekondigd, ook in de provincie Utrecht. Op 6 juli 1546 wordt daar een bevelschrift uitgevaardigd tegen 'troggelaers, leeghegangers ofte andere jonge en onbestuerde ambachtsgeseilen’, die jonge bomen zoals essen, populieren en eiken vernielen. Een paar jaar later verschijnt er een plakkaat tegen dergelijke lieden.


116/1551/ Het plakkaat over het onderhoud van wegen en wateren, de jacht, de maten en gewichten wordt in 1551 weer eens herhaald: iedereen moet de gemene wegen, straten, dijken en verlegen slagen (onderhoudsvakken in de watergangen) maken zoals het hoort, met de duikers, sluizen en bruggen daarin. Dat betekent dat de andere (particuliere) wegen niet hersteld mogen worden met aarde gegraven van de gemene heerwegen. De jacht op groot wild is verboden, dat is een voorrecht van de landsheer. Maten moeten geijkt zijn. Bomen langs heerwegen moeten worden omgehakt, tenzij die wegen 4 roeden (circa 15 m) breed zijn. Bij een breedte van 2 roeden, mogen de bomen aan de noordzijde blijven staan. Het is verboden krengen of dode beesten te leggen op de heerwegen of in schouwbare watergangen. En grote honden mogen niet los lopen binnen een halve mijl van de wildernisse, tenzij hun voorklauwen zijn afgehakt.


118/1554/ In januari 1554 vriest het zó hard, dat de Zuiderzee en de Waddenzee helemaal met Ijs bedekt zijn. Het vervoer gaat met geladen sleden van Amsterdam naar Kampen. Ook kan men oversteken van Medemblik naar Stavoren en van de Friese kust naar Terschelling. De kou houdt lang aan. Nog op 14 maart glijdt er een slee over het zee-Ijs van Amsterdam naar Harderwijk. De lente en zomer zijn erg droog. Nederland zit midden in de Kleine Ijstijd die vanaf rond 1430 zal duren tot ongeveer 1820 met een uitloop tot 1860. Het water van de Zuiderzee is nog steeds zoet tot brak. Daardoor vriest de zee vaker en gemakkelijker dicht dan In later tijd. Het Hof van Utrecht vaardigt In 1555 een verbod ult om op de Zuiderzee te vissen met netten die nauwere mazen hebben dan twee gemeen zeemansduimen. Daarmee worden veel te veel kleine, Jonge vissen, zowel steur, zalm als andere, gevangen en het zaad wordt vernield. De Zuiderzee dreigt gans onvruchtbaar en van vis beroofd te worden, Daardoor zal de vis onbetaalbaar worden voor de Inwoners van de langs de zee liggende steden en landen. Na overleg met de betrokkenen In Holland en Overijssel heeft men daarom deze regeling getroffen. Maar de Bunschoter vissers houden zich niet aan de regels. Het stadsbestuur van Harderwijk beklaagt zich daarover bij het Hof van Gelderland in Arnhem In 1556. Als de Bunschoters een vrijstelling hebben van het visserijplakkaat, dan willen ze daar wel graag een kopie van zien.


120/1555/ Op 25 oktober 1555 treedt Karel v af. Zijn zoon Philips wordt gehuldigd als de nieuwe heer van de Nederlanden. Maar hij voelt zich Spanjaard en is minder dan zijn vader genegen rekening te houden met de gevoelens van zijn onderdanen. In Augsburg wordt de Godsdienstvrede gesloten: voortaan bepaalt het geloof van de landsheer ook dat van de inwoners volgens het principe ‘cuius regio, huius religio’, d.w.z. wiens gebied, diens godsdienst. De Nederlanden moeten verplicht katholiek blijven. Als Philips in 1559 naar Spanje vertrekt, wordt Willem, Prins van Oranje, tot stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht benoemd. Margaretha van Parma, buitenechtelijke dochter van Karel V, wordt landvoogdes. Spaanse adviseurs en niet-adellijke beroepsambtenaren krijgen steeds meer invloed op het bestuur. Dit gaat ten koste van de invloed van de Nederlandse hoge adel. In hetzelfde jaar 1559 wordt in de Nederlanden een nieuwe kerkelijke indeling ingevoerd, bedoeld om de centralisatie te bevorderen en om de ketterij beter te kunnen bestrijden. Het diocees Utrecht wordt een aartsbisdom omvattende het Sticht, Zuid-Holland en het westelijk deel van Gelderland. Daaronder valien vijf bisdommen in Middelburg, Haarlem, Deventer, Groningen en Leeuwarden. Het is een weinig populaire maatregel. In Holland en Zeeland wordt de nieuwe kerkelijke indeling na 1572 teruggedraaid, in Friesland wordt hij zelfs nauwelijks ingevoerd. Voor de gewone mensen fungeert het kerkgebouw ook als buurthuis, Men gedraagt zich er niet altijd op gepaste wijze. Kinderen spelen er of misdragen zich. In Amersfoort mag men dan hun overste kleed afnemen, dat de ouders binnen een week weer moeten ophalen tegen betaling van gen boete van vier stuivers. Maar ook grote mensen tonen geen eerbied. Tijdens de inzegening van huwelijken vechten ze of schreeuwen. En ze wandelen of klappen tijdens het Zingen van de getijden. Op elke overtreding staat een boete van vier stuivers.


126/1565/ De ellende in de provincie Utrecht is groot In 1565. Stadhouder en Hof doen een verbod uitgaan tot kerstmis om beesten te slachten of te verkopen, als ze niet eerst door het gerecht gekeurd zijn. In 1565 hebben diverse uitheemse personen de euvele moed gehad om dode en zieke beesten, besmet mitten vuure en andere kwade ziekten, te kopen en verkopen. Ook onder de mensen heerst de pest. Het stadsbestuur van Amersfoort krijgt toestemming om een zetting te doen (een belasting te heffen) onder de gemeente om rogge te kunnen kopen ten behoeve van de schameten en armen die honger lijden. Het Calvinisme breidt zich sterk uit in 1565. De hongersnood is in 1566 mede aanleiding voor het plunderen van de kerken, bekend als de Beeldenstorm die op 15 augustus begint. De beweging begint als sociaal protest, maar wordt later religieus. Na 1550 ís de economische toestand verstechterd. De overheid heeft de belastingen verhoogd, mede voor de oorlogen met Frankrijk, De adel voelt zich gepasseerd bij de besluitvorming. De handel en visserij lijden onder de kaapvaart en door de sluiting van de Sont tussen Denemarken en Zweden (1563-1570) stagneert de graanaanvoer, waardoor de broodprijs stijgt. Nederland produceert zelf allang niet meer genoeg graan om de bevolking te voeden. Driekwart komt uit het buitenland en veel daarvan uit het Oostzeegebied.


130/1567/Na de godsdienstrellen van de Beeldenstorm biedt Margaretha van Parma in 1567 haar ontslag aan als landvoogdes. Zij wordt vervangen door de hertog van Alva, die strenge maatregelen neemt om de onrust te bestrijden. Hij stelt de Raad van Beroerten in, een rechtbank die de deelnemers aan het verzet moet vervolgen. De graven van Eg! mond en van Hoorne worden gevangen genomen en het volgende jaar onthoofd. De Prins van Oranje verlaat het land. Hij werft een leger om Alva uit de Nederlanden te verdrijven, maar de poging mislukt. Daarna voelt de landvoogd zich sterk genoeg om nieuwe stappen te nemen, die een efficiënter bestuur moeten bevorderen. Tot nu was de landsheer voor zijn inkomsten telkens opnieuw afhankelijk van de toestemming van de Staten van de provinciën op het heffen van belastingen. De oude belastingen waren erg ingewikkeld en kenden veel uitzonderingen. Daarom wil Alva geheel nieuwe vaste belastingen invoeren, die niet steeds opnieuw door de Staten hoeven te worden goedgekeurd. Dat is o.a. de 10e penning, een heffing van 10% op de verkoop van roerende goederen, vergelijkbaar met de BTW nu. In de provincies voelt men daar niets voor. Ook de Staten van Utrecht blijven zich verzetten tegen de invoering ervan. Daarom verklaart Alva al hun rechten en privileges en die van de steden Utrecht, Amersfoort, Wijk bij Duurstede en Rhenen vervallen. In het hele land groeit het verzet. De 1oe penning wordt het symbool van de strijd tegen de vernieuwingen en van het vasthouden aan de oude voorrechten.


133/1571/Door de natuurrampen heerst er veel armoede en ellende. De overheid probeert er lets aan te doen door In 1571 de uitvoer van graan en bonen naar het buitenland te verbieden en op te treden tegen speculatie, Toch wordt de ontevredenheid over de maatregelen van het Spaanse bestuur steeds groter. Op 1 april 1572 begint de opstand met de inname van Den Briel door de watergeuzen, Een paar maanden later volgt Gorinchem, waar de ult Amersfoort afkomstige katholieke priester Theodorus (Dirk) van der Eem vanwege zijn geloof wordt omgebracht met achttien andere geestelijken. Zij staan bekend als de martelaren van Gorkum. In de zomer krijgt ook Amersfoort met de opstand te maken. Van half augustus tot half november zijn de geuzen in de stad, maar Amersfoort keert terug tot de partij van de koning en neemt een Spaanse bezetting in. Dan is alweer een sneeuwrijke ijswinter begonnen. De Zuiderzee ligt er begin december dichtgevroren bij. Het Spaanse leger moordt op 2 december Naarden uit en slaat op de ne het beleg voor Haarlem. Tussen 27 december en 7 februari kan het leger van de Prins van Oranje de stad nog bevoorraden met sleden die vanuit Sassenheim over het ijs op het Haarlemmermeer komen. Op het platteland wordt de boerenbevolking geteisterd door honger, kou en plunderende soldaten. In januari dooit het een paar dagen sterk, waardoor rivieroverstromingen ontstaan. Maar de vorst valt weer in en duurt voort tot begin februari. Na het verdwijnen van het ijs brengt het koningsgezinde Amsterdam een vloot op het Haarlemmermeer, waardoor Haarlem niet meer bevoorraad kan worden. Door honger gedwongen geeft de stad zich over op 13 juli 1573.


Alkmaar is op 21 augustus daarna aan de beurt voor een beleg. Noord-Holland staat grotendeels onder water, want de aanvoerder van de geuzen heeft enkele sluizen laten open zetten. Daardoor en door de lange aanvoerlijnen van het Spaanse leger behalen de Alkmaarders de victorie op 8 oktober. De Spanjaarden zien met verwondering hoe zwaar gewapende Hollanders met een polsstok over sloten en poelen springen. De springstok dient ook als lans. Aan de onderkant zit een rond plankje om te voorkomen dat de stok te diep in de modder wegzakt. Als ze zich moeten verdedigen, leggen de Hollandse soldaten hem even neer en pakken hun musketgeweer, dat aan een band over hun schouder hangt. Na Alkmaar gaan de Spaanse troepen verder met het beleg van Leiden, dat pas op 3 oktober 1574 ontzet zal worden, nadat het omliggende land is geïnundeerd. Oorlogsinundaties zijn voortaan een belangrijk hulpmiddel in de strijd tegen de Spanjaarden. In Eemnes Buitendijks gaat de kerk, met de kerkenkist waarin het dorpsarchief wordt bewaard, in 1574 in vlammen op door toedoen van de rebellen tegen de koning. Amersfoort neemt veel vluchtelingen op uit de wijde omgeving. Als Holland en Zeeland in 1575 feitelijk onafhankelijk zijn geworden, staat Zuid-Holland vrijwel helemaal onder water. Het Spaanse bewind is bankroet en als Requesens, landvoogd vanaf 1573, in maart 1576 overlijdt, slaan zijn troepen aan het muiten. In het najaar van 1576 komt de Pacificatie van Gent tot stand op aandringen van de Prins van Oranje. Holland en Zeeland verzoenen zich dan met de andere Nederlandse gewesten.


136/1578/Een kleine tien jaar nadat de landvoogd Alva In 1569 het gewoonterecht van Eemtand heeft laten optekenen in de ‘Costumen en usantien van 't Quartier van Eemland’  vaardigt het Hof van Utrecht op 2 augustus 1578 een plakkaat uit, dat ons een goed beeld geeft van de chaotische toestand op het platteland veroorzaakt door de burgeroorlog. Het plakkaat is gericht tegen ‘de huysluyden (boeren) ende onderen die willen beletten den eygenaers haeren wille mit haere landen te doen’. Sinds de translatie van de temporaliteit (de machtsoverdracht door de bisschop aan Karel V in 1528) heerste er rust en orde op het platteland, zodat de grondheren hun hoge en lage bouwen weilanden, venen en andere goederen rustig konden verhuren aan wie ze wilden. Ruim driekwart van de boeren op het Stichtse platteland pacht de door hen gebruikte grond. Maar vanaf 1544 neemt de onrust onder de huisluiden toe. Door de troebelen zijn de boeren erg verarmd en er heerst losbandigheid en gebrek aan rechtshandhaving. Duizenden morgens land liggen onverpacht. Boeren durven deze niet te huren uit angst voor vroegere gebruikers of hun erfgenamen. Die willen namelijk veel minder pacht betalen dan vroeger, nog geen kwart van wat de landen toen opbrachten, en wat ze nog steeds waard zijn, want alle eetbare waren zijn nog op hun oude prijs. De grondheren nemen wel in de pachtcontracten op dat zij korting zullen geven op de pacht bij open oorlog of open waai (dijkdoorbraak) naar ouder gewoonte, maar dat helpt niet. In sommige dorpen spreken de boeren Onderling af, dat niemand de landen daar mag huren dan voor een klein prijsje en op bepaalde, door de boeren opgestelde voorwaarden. Als anderen van buiten het dorp die tanden willen huren of als de grondheren hun land dan maar zelf willen gebruiken, worden zij bedreigd met verbranden van huizen, dood steken of uit de weide halen van beesten, en roven of vernielen van ploegen. Die vergrijpen zijn moeilijk te bewijzen, want het gebeurt meestal bij nacht en ontij. In andere landen waar burgeroorlog is geweest, is het terecht voorgeschreven, dat dergelijke schade moet worden vergoed door de gezamenlijke inwoners van het dorp, want het is wel zeker dat die schade is aangericht door de laatste gebruiker van een hofstede of door zijn kinderen of erfgenamen als zijnde de vijanden van de grondheer of van de nieuwe huurders. De dorpsbewoners weten best wie het gedaan heeft, maar ze dekken elkaar, daarom moeten ze gezamenlijk aansprakelijk gesteld worden, als de ware schuldige niet gevonden kan worden. Dit plakkaat moet in de volgende jaren steeds herhaald worden. Al eerder (in 1577) was voorgeschreven, dat verpachter en pachter samen een huurcontract moeten opmaken, zodat de grondeigenaar bij het einde van de huur ontwarringe kan doen.


143/1577/De stad en de Staten van Utrecht hebben zich in 1577 bij de Opstand aangesloten, nadat zij met de Prins van Oranje een satisfactie, een regeling van de voorwaarden

van de overstap, hebben gesloten. De Prins wordt tot stadhouder benoemd. Hij zal de provincie beschermen tegen de Spanjaarden.®' Op 23 januari 1579 wordt de Unie van Utrecht gesloten tussen de vertegenwoordigers van Holland, Zeeland, Utrecht en de Ommelanden van Groningen, de stadhouder en ridderschap van Gelderland en een paar steden in het Zuiden. Amersfoort, waar de meeste van de circa 5500 inwoners roomsgezind zijn, voelt er niets voor en dat leidt begin maart tot een beleg door de bondgenoten van de Unie. De handel met de stad wordt verboden en de toevoerwegen, waaronder de Eem, worden afgesloten. Op 10 maart geeft Amersfoort zich over.

Het stadsbestuur wordt vervangen, de kerken worden ontdaan van de beelden en altaren. De stadsmuren zijn zwaar beschadigd. Het zegt wel wat over de onenigheid

onder de inwoners, dat het aan de kinderen wordt verboden elkaar uit te schelden ‘of te misdoen met woorden of met werken, vooral waar het de religie betreft, de een de ander uit te maken voor geus of papist’. De ouders moeten daarvoor een boete van drie keizersguldens betalen. De chaos in de stad bestaat ook het volgende jaar nog. In Eemland worden de kerken gereformeerd, maar de katholieken blijven ondergronds talrijk. Op 8 maart 1580 is er weer groot oproer in Amersfoort, nadat het bericht is gekomen dat in Utrecht de kerken en kloosters geplunderd worden. De Geuzen vallen met trom en vendel de kerk van het Sint Aagtenklooster binnen, slepen de inventaris naar buiten en maken er een groot vuur van op de Singel. De nonnen zijn ontzet en in tranen. Ondertussen vindt het stadsbestuur, dat er van het platteland meer belasting moet . worden geheven dan van de grondeigenaren en burgers in de stad, omdat de grondeigenaren naast het moeizaam gebruik van hun landerijen en de overstromingen ook beroofd zijn van hun beesten. De boeren mogen immers hun lasten deels korten op de pachtsom.& In Eemland zuchten de boeren onder de oorlogshandelingen. Bunschoten moet in 1579 hoge kosten maken voor het onderhoud van 60 ingekwartierde ruiterpaarden ‘gezien hun grote overdaad en overmerkelijke gulzigheid in vreten en zuipen’.


144/1581/Het Plakkaat van Verlatinghe waarbij de Staten-Generaal van de Geünieerde Nederlanden de koning van Spanje vervallen verklaren van de overheid en heerschappij, verschijnt op 26 juli 1581. Hierna meldt het stadbestuur van Amersfoort aan de Staten van Utrecht, dat de ‘moedwilligheid van de huisluiden' dagelijks toeneemt. Tussen burgers en buitenlui is onverstand gerezen vanwege het halen van de klokken en men is kennelijk op de vuist gegaan. Het stadsbestuur meent, dat daar duidelijk ‘verdere inconvenienten’ (ongemakken) uit zullen voortkomen en het verzoekt de Staten om zulke praktijken zo krachtig mogelijk te verbieden. De Staten vinden ook, dat het geboefte en de straatschenderijen op het platteland bestreden moeten worden. En dus verschijnt er op 19 augustus 1581 een plakkaat van het Hof van Utrecht, waarbij het aan beide partijen verboden wordt ‘elkaar te injurieren (verwonden), beschadigen, grieven of te misdoen in enigerlei manieren’. Op het injurieren met woorden wordt een boete gesteld, maar als dat met handtastelijkheden gepaard gaat, zal arbitrale correctie volgen. Het plakkaat wordt in heel Eemland gepubliceerd.


150/1584/Na de afzwering van de Spaanse koning probeert men ìn de Nederlanden een nieuwe landsheer te vinden, maar dat wordt geen succes. Prins Willem van Oranje wordt op 10 juli 1584 neergeschoten door Balthasar Gérard. Een maand later vormen de StatenGeneraal de Raad van State om het Verenigde Provincies te besturen onder voorzitterschap van Willems zoon Maurits. In Utrecht wordt graaf Adolf van Meurs in 1585 tot stadhouder benoemd, net als in Gelderland. De Amersfoorter Johan van Oldenbarnevelt is pensionaris van Rotterdam, tot hij in 1586 zijn stadgenoot Paulus Buys opvolgt als landsadvocaat van Holland. Van Oldenbarnevelt heeft zich gespecialiseerd in het dijken waterstaatsrecht. Onder zijn leiding wordt het zoeken naar een buitenlandse vorst gestaakt. Vanaf 1590 vormen de Staten-Generaal formeel de soevereine regering van de Republiek.


In Holland en Utrecht vinden de stedelingen dat het platteland meer moet bijdragen in de landsinkomsten, maar de boeren zijn het daarmee niet eens. In 1586 gaan twee vertegenwoordigers van Bunschoten naar Utrecht om bezwaar te maken tegen de ‘menigvuldige assignatiën’ (belastingverhogingen), waarmee de gemeente voortdurend wordt belast. De boeren van Loosdrecht en Hilversum sluiten zelfs in december 1587 een geheim verbond met hun collega's uit Westbroek en Achttienhoven om niet meer belasting te betalen dan zij ten tijde van keizer Karel V hadden gedaan. Het komt daarna tot een gewapend treffen met het gezag. De Gedeputeerden van de Staten van Utrecht vaardigen ín 1587 een plakkaat uit, dat plattelanders die sinds 14 juli 1585 wegens de dagelijkse doortocht en inlegering van ruiters en knechten (soldaten) naar de steden in Utrecht en Holland zijn getrokken om de belastingen te ontgaan, maar die toch vanuit de stad hun landen, huizen en goederen blijven gebruiken en dagelijks in hun dorp komen, hun aandeel ín de dorpslasten toch moeten betalen, tenzij ze kunnen aantonen dat ze sindsdien gedepaupereert (armlastig geworden) zijn.” De plunderingen en vernielingen worden aangericht door de eigen Staatse troepen.


158/1592/Het zijn moeilijke tijden voor de boeren. In het hele land heeft men veel last van wolven, die het platteland onveilig maken. In Baarn wordt zelfs een premie van 30 gulden betaald voor een dode wolf. De Staten van Utrecht laten in 1592 een wolvenjacht uitvoeren in de Vallei. Men drijft de dieren vanaf de Zuiderzee tussen Muiden en Bunschoten naar het zuiden, zodat ze bij de Grebbe kunnen worden afgeschoten. Het bijgeloof viert hoogtij. In Amersfoort worden in de zomer van 1591 drie tovenaressen gevangen genomen, een oude vrouw met haar dochter en kleindochter van 15 jaar, die veel ‘affgrijselicheyd van den viand' (duivel) vertellen. Moeder en dochter worden op de Amersfoortse berg gebracht, waar de galg staat, om gebrand te worden. Terwijl de beul de dochter wurgt, breekt de ‘boose viand' de moeder de hals. Het kind wordt naar Utrecht gebracht en daar besteld. Men kan zich afvragen wat daarmee bedoeld wordt. Een paar jaar later wordt er nog een heks, die de Rode Kater wordt genoemd, verbrand. Heksenvervolging komt in Europa vooral voor tussen 1560 en 1630, veel meer dan in de Middeleeuwen.


160/1592/Een Engelsman reist in 1592-1593 door de Verenigde Provincies en schrijft zijn indrukken op: de winters zijn hier buitengewoon koud, waardoor alle wateren meestal met dik ijs bedekt worden. Zelfs de Zuiderzee vriest vaak dicht en dan zetten verkopers midden op het ijs tenten waarin ijzeren kachels staan, en ze verkopen bier en wijn aan passanten. De zomers zijn daarentegen juist bijzonder warm. De Hollanders golden altijd als de minst verfijnde van de bewoners van de Provincies, maar nu de welvaart toeneemt, beginnen zij zich ook fraaier te kleden naar het voorbeeld van de Engelsen en Fransen. Er wordt nog altijd veel gedronken. Als je vraagt waar haar man is, vindt een vrouw het heel normaal te zeggen dat hij dronken is en slaapt. Bij de maaltijd wordt veel boter gebruikt voor sauzen, vooral bij vis. Vreemdelingen noemen de Nederlanders dan ook botermonden. Verder eten ze veel hutspot. Zelfs rijke burgers lopen op straat te eten van een homp brood met boter en een stukje kaas. De Zuiderzee kan zo gemakkelijk dichtvriezen, omdat het water nog steeds vrij weinig zout bevat. De zeegaten bij de Waddeneilanden zijn nog smal, waardoor het zoute Noordzeewater niet ver kan binnendringen. Na 1600 zal dat veranderen.


170/1597/In Eemnes Buitendijks houdt men zich bezig met het fokken van betere paarden- en

koeienrassen. De provincie Utrecht is in de 16e en 17e eeuw beroemd om haar paarden en de Eemlandse weidegronden zijn zeer geschikt om deze dieren te laten grazen. In 1597 wordt de willekeur, het vrijwillig door de dorpsgemeenschap vastgestelde reglement van Eemnes Buitendijks, aangevuld. De oudste versie is van 1531 en er is al een herziening geweest in 1592. Het gaat over het fokken van vee ‘om het land van Utrecht te verbeteren met goede soorten paarden en ander bestiaal’. Daarvoor worden vier goede veulens opgevoed om in het dorp als dekhengst te gebruiken. Zij zijn gemerkt en niemand mag zijn merrie door andere hengsten laten dekken. De keuze en het merken van de veulens gebeurt op Sint-Laurensdag (10 augustus) en vóór die datum mag niemand zijn dier lubben (castreren) of verkopen zonder de moeder. De uitverkoren veulens worden overgenomen door de gemeenschap en aan de zorgen ven een veulenmeester toevertrouwd. Die wordt per dekking betaald. Zo'n zelfde procedure wordt nu ook ingevoerd voor kalveren. Hieruit wordt een keuze gemaakt op Sint-Lambertsdag (17 september). De meester van de varrenkalveren (stierkalveren) moet ze twee jaar houden, daarna mogen ze niet gecastreerd worden vóór Sint Jacob (25 juli). De gemerkte varren mogen geweid worden op het gemeenland van de buren van Eemnes Buitendijks, maar ze mogen niet op de (Wakkeren)dijk of (Hogeen Neer)weg worden gejaagd. Op het ‘smeten of stoten’ van de dieren waardoor ze gewond kunnen worden, staat een hoge boete.


173/1578/Uit het conflict tussen de Hooglanders en de Achterhoekers in 1600 blijkt dat de afwatering van het Hoevelakerveen oorspronkelijk niet op de Laak plaats vond. De dekzandrug van de Veenweg maakte dat onmogelijk. Er bestond daarentegen geen waterscheiding tussen het Hoevelakerveen en het Hooglanderveen. Volgens de Geldersen liep het water vanuit het veen naar het westen, waar het zich verzamelde in de Catveense beek, die in de Eem uitmondde. Dit moet de watergang geweest zijn die de ontginningeenheden van Neerzeldert en De Haar van elkaar scheidde. Het restant daarvan komt nog steeds in de Eem uit ten zuiden van de boerderij Grimmestein. De Calveense beek is nu verdwenen, maar de naam geeft aan dat hij door het Calveen gelopen moet hebben. De Hooglanders ontkennen in dit proces het bestaan van een andere afvoerwatergang dan de Malewetering, zodat moet worden aangenomen dat partijen verschillende namen hanteren voor dezelfde watergang, afthans wat betreft de bovenloop. Hierop watert het gebied ten zuiden van de Nieuwlandseweg — Calveenseweg — Veenweg af. Deze wegen liggen op een dekzandrug die een waterscheiding vormt. Het land ten noorden hiervan, de polder Nieuwelanden en een deel van Calveen, moet oorspronkelijk hebben afgewaterd op de Zeldrecht. Na het droogvallen daarvan mocht de afwatering niet gebracht worden op de nieuw aangelegde Neerduisterwetering (zie 1328), waardoor de gronden haast onbruikbaar werden. Het kapittel van Sint Pieter, eigenaar van een perceel in Nieuwelanden behorend bij het erf Bosserdijk, klaagt in 1578 dat zijn grond ook 's zomers bijna altijd onder water staat, omdat die niet mag afwateren op de watergangen van de buren. Ook de grondeigenaren ín het noorden van Calveen verklaren in 1693 nooit enige waterlozing te hebben gehad, als zij een overeenkomst sluiten met de heemraden van Duist over de aanleg van een duiker met schuif door het dijkje de Hoogsteeg om te kunnen afwateren naar de Nieuwewegswetering (Bovenduisterwetering). Het gedeelte van de Matewetering vanaf De Brand tot de Eem bij Coelhorst moet zijn aangelegd om de afwatering door de Calveense beek te vervangen, toen de Zeldrecht steeds meer begon droog te vallen.


Uit de archieven blijkt dat er onduidelijkheid bestond over het beginpunt van de Malewetering. Bovenstrooms van de ontginningseenheid Duist en Langerijst komen een aantal sloten samen en in 1600 laat de Hooglandse partij de Malewetering dan ook pas hier beginnen. Later wordt het beginpunt bij De Locht gelegd, tegen de grens met Hoevelaken aan, Maar het is wel aannemelijk dat de Calveense beek en de Malewetering niet helemaal samenvallen. Tussen de westelijker gelegen polders Neerzeldert en De Haar loopt een stroompje, dat door Dekker en Mijnssen-Dutilh werd beschouwd als onderdeel van de kreek de Zeldrecht, waarvan de naam Zeldert moet zijn afgeleid. Dit stroompje mondt uit in de Eem ten zuiden van de boerderij Grimmestein. Ten oosten van de Bunschoterstraat valt het tracé ervan op oude kaarten nog te volgen door het perceel De Scheut tot aan de polder Nieuwelanden en vervolgens misschien tussen de boerderijen Sneul en Groot Calveen. Het is mogelijk dat er van daar oorspronkelijk een verbinding was met de Malewetering bij De Brand.


De huidige Malewetering is zeker niet helemaal een natuurlijke watergang. Benedenstrooms van de kruising met de Bunschoterstraat is hij kunstmatig aangelegd, waarschijnlijk in de tweede helft van de 13e eeuw toen de kreek de Zeldrecht begon droog te vallen. Beneden de brug in de Oudeweg en langs de Coelhorster meent rustte de onderhoudsplicht namelijk niet op de aanliggende eigenaren, zoals men bij een natuurlijke watergang zou verwachten, maar op de ver stroomopwaarts gelegen oude Malenhoeven op het Hoogland zoals o.a. Emiclaar, Oude Hoef en Nieuwe Hoef. Het was daar dus een uitwetering, De schouw over de Malewetering werd gevoerd door het college van de Malen, later gezamenlijk met schout en gerecht van Hoogland. De onderhoudslast van de Malesluis daarentegen rustte op de gemene geërfden van Coelhorst en Coelhorster meent, wat erop duidt dat de dijk langs de Eem daar dateert van na de aanleg van de uitwetering. Toen de eigenaren in de Coelhorster meent) hun grond met een dijk wilden beschermen tegen overstroming vanuit de Eem, bestond het recht van uitwatering door de Malewetering al en waren zij dus ook verplicht een sluis in de dijk te leggen voor die watergang. Vermoedelijk is deze dijk gelegd in dezelfde tijd als waarin de aanleg van de Slaagse dijken (1393) en van de dijk van de iets stroomopwaarts gelegen Wedermaten (1410) heeft plaats gevonden. Het ís opmerkelijk dat ook de Neerduisterwetering langs de noordzijde van de Haaren Bisschopsweg in de 19e eeuw soms wordt aangeduid als Duisterof Malewetering. Dat is te zien op het kaartje van de gemeente Bunschoten in Kuyper's Gemeente-atlas van de provincie Utrecht (1868) en op het grenskaartje van de gemeente Duist, De Haar en Zevenhuizen, gemaakt in 1822 door A, Slits. Het is weer een aanwijzing dat de afwatering van het noordelijk deel van Hoogland oorspronkelijk op de kreken Zeldrecht en Haarsaterdrecht moet hebben plaats gevonden.


180/1582/De datering o.s. bij 2 augustus 1603 betekent ‘oude stijl’, d.w.z. gedateerd naar de oude Juliaanse kalender. Die kalender was in 46 voor Christus ingevoerd door Julius Caesar, Het woord kalender is afgeleid van het latijnse kalendae, de eerste dag van de maand. De juliaanse kalender was echter niet helemaal nauwkeurig, want het jaar duurde op deze manier ruim 11 minuten te lang, waardoor de jaartelling geleidelijk begon achter te lopen op de natuurlijke seizoenen. In de 16e eeuw was het verschil opgelopen tot tien dagen. Daarom besloot paus Gregorius XIII in 1582 om de kalender te hervormen. De tien dagen werden daarbij in één keer overgeslagen: in Italië, Spanje en Portugal volgde op 4 oktober 1582 15 oktober. Frankrijk en Lotharingen gingen van 9 naar 20 december, de Zuidelijke Nederlanden en Holland en Zeeland stapten van 21 december 1582 naar 1 januari 1583. Daarna spreekt men van datering volgens de Gregoriaanse kalender of de nieuwe stijl. Utrecht, Gelderland, Overijssel en Friesland deden echter niet mee in 1582. Zij handhaven de oude stijl tot 1700. Na 1 maart 1700 wordt het verschil tussen oude en nieuwe stijl 11 dagen. In Rusland dateert men nog in het begin van de 20e eeuw volgens de oude stijl. De datum 2 augustus 1603 o.s. zou volgens onze huidige tijdrekening 12 augustus moeten zijn. Utrechtse bronnen van vóór 1700 zijn meestal naar de oude stijl gedateerd.



Bron: Amersfoort lag aan zee. Waterschapskroniek Vallei & Een 777-1616, Margriet Mijnssen-Dutilh     2007