Het Latijnse christendom (schuld en boete)

Het is moeilijk om specifieke personen te noemen die het christendom naar Rome heeft gebracht, omdat het christendom zich in de loop van vele jaren heeft verspreid. Het christendom werd oorspronkelijk gesticht door Jezus van Nazaret en zijn discipelen in Palestina. De boodschap van het christendom verspreidde zich vervolgens naar de steden in de omgeving, waaronder Jeruzalem, en vervolgens naar andere delen van het oude Romeinse rijk.


Er zijn talloze vroege christenen die hebben bijgedragen aan de verspreiding van het geloof naar Rome. Een bekend voorbeeld is Petrus, een van de twaalf apostelen van Jezus. Volgens de traditie was Petrus een belangrijke leider van de vroege christelijke gemeenschap in Rome en stond hij aan het hoofd van de kerk in de stad.


Een ander voorbeeld is de latere apostel Paulus.
Paulus was een belangrijke figuur in de geschiedenis van het Romeinse christendom. Hij was een Joodse farizeeër die in de 1e eeuw na Christus leefde en een van de belangrijkste apostelen van Jezus was. Voordat hij tot het christendom bekeerd raakte, was hij een fervent tegenstander van het geloof en vervolgde hij christenen.
Na zijn bekering reisde Paulus door het oude Romeinse rijk om het evangelie te verkondigen en om nieuwe gemeenten te stichten. Hij had een grote invloed op de vroege christelijke gemeenschap in Rome en stond bekend als een zeer effectief evangelist.
Paulus schreef ook talloze brieven, die bekend staan als de Paulijnse brieven, waarin hij zijn gedachten over het christendom en de plaats van de gemeente in de wereld uiteenzette. Deze brieven zijn belangrijke bronnen voor het begrip van het Romeinse christendom in de 1e eeuw na Christus en zijn nog steeds van groot belang voor christenen over de hele wereld.


De Romeinse keizer Constantijn (273-337) legaliseerde in 313 het christendom maar het was keizer Theodosius (346-395) die het christendom in 390 verhief tot staatsgodsdienst. Daarmee was het Romeinse Christendom ofwel de Latijnse kerk een feit. In het Latijnse kerk is Pinksteren in het jaar van de kruisiging gekozen als het begin van het christendom. In wetenschappelijke, historische zin treden de christenen de grote geschiedenis al binnen met de vermelding van Gaius Plinius Ceacilius Secundus, Publius Cornelius Tacitus en Gaius Suetonius Tranquillus in de jaren 110-120 na Chr.
Het Rooms dualisme is het gevolg van het Concilie van Carthago van 418-419, waarin de kerkvader Augustinus van Hippo (354-430) de erfzonde of oorsprongszonde tot zondigheid verklaart die ieder mens bij zijn geboorte aankleeft als gevolg van de zondeval en schuld van het eerste mensenpaar Adam en Eva. Om die reden zal ieder gelovige in de Latijnse kerk voor deze erfschuld boete moeten doen.


Volgens de Latijnse kerk heeft God Zijn eniggeboren Zoon Jezus naar de wereld gezonden om de schuld van de mensheid aan God door de zondeval te verzoenen en de mensen te bevrijden van de zonde. Verder geloven zij dat de zonde met de zondeval door Eva in de wereld is gekomen en dat ieder mens zondig is. (schuld en boete) Zij geloven ook dat de erfzonde een scheiding brengt tussen God en de mens, dat de enige manier om weer met God in het reine te komen het geloof is in het 'volbrachte werk van Jezus', zijn lijden en sterven aan het kruis, waarbij hij als de volmaakte mens en Zoon van God de schuld van mensen op zich nam en hen weer met God verzoende. Tot de kern van het christelijke geloof behoort ook het geloof in de lichamelijke opstanding en wedergeboorte van Jezus uit de dood, zijn hemelvaart en zijn terugkomst naar de aarde.