De 102 gebreken van de vrouw
Door de tijd heen heeft een dubbel vrouwbeeld steeds weer 'het negatieve' beklemtoond. Enerzijds is er de vrouw als bron van goedheid en vruchtbaarheid die tot uiting komt in de Mariacultus en de maagd. Anderzijds kenmerkt de patriarchale geschiedenis zich door een vrouwenangst. Verleidsters zoals Pandora en Eva worden verantwoordelijk gesteld voor het leed onder de mensen. De vroeg christelijke auteurs vertonen anti feministische trekken: ze was geschapen uit een rib van Adam en dus minderwaardig, ze was een bron van raadsel en geheim (menstruatie). Thomas van Aquino (1225-1274) bewees die minderwaardigheid met de argumenten, welke tot op de dag van vandaag nog steeds (overheersend) als onomstreden worden beschouwd, zelfs door gerespecteerde academici.
In 1330 volgt een synthese van 102 gebreken, misdrijven en ondeugden in 'De Planctu Ecclesiae'. Het werk is op verzoek van paus Johannes XXII geschreven door de Spaanse dominicaan Alvaro Pelayo. Pelayo stelt:
- 'Alleen een man speelt een positieve rol bij de voortplanting.'
- 'De vrouw is hierbij slechts een recipiënt.'
- 'Man beschikt over een geslacht, de vrouw niet.'
- Eva is de moeder van de zonde. Van dan af werd de vrouw een instrument van de duivel.
- De vrouw verleid de man met leugenachtige lokmiddelen en listen. Ze schildert haar gezicht, danst erotisch en heeft betrekkingen tijdens de menstruatie.
- Sommige vrouwen zijn goddeloze waarzegsters en toveren, verhinderen de voortplanting, doden kinderen en storten maagden in het verderf.
- Vrouwen werken ongeloof in de hand door zich over te geven aan de vleselijke passie.
- Haar kenmerken zijn: dwaas- en onwetendheid, schreeuwerig en babbelziek, onstandvastig, twistziek en opvliegend.
- Het boek waarschuwt de echtgenoot voor de onheil van het huwelijk.
- Vrouwen sturen als onzuivere wezens het kerkelijk leven in de war en meiden hebben een slechte reputatie.
- De wetenschap verdrijft vrouwen uit de medische stand. De kerk aanvaardde de mannelijke geneeskunde voor hogere standen en niet langer de vrouwelijke geneeskunde als onderdeel van een boerencultuur. De kerk hield toezicht op de beginnende universitaire medische wetenschap. Universitaire artsen waren uitsluitend man en mochten geen praktijk uitoefenen zonder een priester. Patiënten die weigerden te biechten kregen geen behandeling.
- De samenwerking tussen kerk, staat en artsen kwam tot volle bloei tijdens de heksenprocessen. De arts oordeelde volgens de Heksenhamer of bepaalde vrouwen heksen waren en of hekserij de aandoening veroorzaakte. De kerk stelde 'onprofessionele genezing' gelijk aan ketterij: "als een vrouw het waagt om te genezen zonder gestudeerd te hebben, is zij een heks en moet zij sterven."
- De heksenjacht in de zestiende en de zeventiende eeuw verschafte de arts een excuus voor een falende praktijk: wat zij niet konden genezen was hekserij. Een minderheid van de slachtoffers van de heksenjacht waren mannen. De mannelijke arts versus de vrouwelijke heks onderscheidde het "vrouwelijk" bijgeloof en de "mannelijke" wetenschap. Het proces plaatste de mannelijke arts moreel en intellectueel boven de vrouwelijke genezer.
Gedurende de late middeleeuwen namen vrouwen in godsdienstige en politieke situaties het woord: het aantal gecanoniseerde vrouwen was nooit hoger dan van 1200 tot 1500. Gehuwde vrouwen konden geen openbaar ambt bekleden en waren rechtsonbekwaam zonder bijstand van de echtgenoot, maar maken zich hier kennelijk geen zorgen over.