Kleurgebruik in het exterieur in de eerste helft 17de eeuw


de ontwikkeling van het kleurgebruik op het exterieur van boerderijen in het Groene Hart in de eerste helft van de 17de eeuw.


De middeleeuwse boerderijen waren grotendeels van hout. Een houten draagconstructie met houten of vlechtwerk wanden, die met leem waren afgewerkt. Vanaf de 16de eeuw kwamen er ook stenen boerderijen. Als eerste werd uit veiligheidsoverwegingen de brandmuur met de stookplaats van baksteen gemetseld. Daarna kwam het voorhuis aan de beurt. De rijkere boerderijen in ons gebied hadden aan het begin van de 17de eeuw een stenen voorhuis en een houten stalgedeelte. Bij de eenvoudiger boerderijen zal ook het voorhuis nog gedeeltelijk van hout of beleemd vlechtwerk geweest zijn. Voor de constructie, de vensters en de deuren gebruikte men eikenhout. Eikenhout kan mooi bewerkt worden en hoeft, zelfs in ons klimaat, niet beschermd te worden met een verflaag. De kleuren van de boerderij werden toen hoofdzakelijk bepaald door de kleuren van het geelbruine riet op het dak, het bruinvergrijsde eikenhout, het bruingele leem, en het fris rode of gele metselwerk.


Het is dus geen wonder dat siermetselwerk in de 17de eeuw populair was. Vooral in streken waar men met botergele IJsselsteentjes metselde, leefde men zich hier soms helemaal op uit. Helderrode stenen werden gebruikt voor de korfbogen boven de vensters. Hoekoplossingen en dagkanten van de deuren kregen soms een accent van siermetselwerk. Ook werden gesloten gevels soms versierd met metseltekens.


Er werd in deze periode weinig geschilderd. En als er dan geschilderd werd, was dat dikwijls met een transparante verf op waterbasis en goedkope pigmenten, hoofdzakelijk okers. Het witten van beleemd vlechtwerk en baksteen werd ook wel gedaan, maar waarschijnlijk niet vaak. De eikenhouten gepotdekselde wanden van het stalgedeelte waren ongeschilderd. Als ze van grenen delen gemaakt waren, werden ze waarschijnlijk geteerd.


Overgenomen uit:  Agriwiki


In de middeleeuwen werd er ossenbloed op de kozijnen en luiken gesmeerd. Het ossenbloed had vooral de functie van bindmiddel. De opgedroogde bloedplaatjes die aan elkaar hechten en het hout beschermde droogde bruinrood op.


Ossenbloed, ook wel dodekop of caput mortuum genaamd, is een donkerrood pigment op basis van ijzeroxiden, dat veel werd en wordt toegepast op historische gebouwen. Ook ijzermenie bevat dit pigment. Ook in olieverfschilderijen wordt het gebruikt.

Het is een variant van een ijzeroxidepigment, waartoe bijvoorbeeld ook de rode oker behoort. De naam van het pigment komt voort uit de alchemie. Een bekend in ossenbloed geverfd voorbeeld is de gotische Sint-Janskerk in Maastricht. De meeste metrostations in Londen van de Britse architect Leslie Green (1875-1908) zijn voorzien van ossenbloedkleurige gevels.

Ossenbloed werd vanouds verkregen als nevenproduct bij de bereiding van zwavelzuur, onder meer via de droge destillatie van ijzervitriool of bij de reactie van ijzervitriool met salpeter.