Oprichting van de vrijmetselarij in 1717


De Vrijmetselarij werd opgericht op Sint-Jansdag (24 juni) 1717 in Londen, in het wijnhuis "The Apple Tree". De oprichters waren Dr. J. Theophile Desaguliers, zoon van een gevluchte Hugenotenpredikant; Dr. J. Anderson, een Anglicaanse geestelijke; en G. Payne, een historicus. Allen waren lid van het geheime genootschap van de Rozenkruisers.


Op 24 juni bundelden vier bestaande loges in Londen zich en kozen A. Sayer als eerste Grootmeester, die in 1718 werd opgevolgd door Payne, in 1719 door Desaguliers, in 1721 door de hertog van Montaigne, in 1722 door de hertog van Richmond, en in 1723 door de hertog van Wharton.


De vrijmetselarij weerspiegelt haar tijd van rationalisme. Het is uitgegroeid tot een internationale beweging met een humanistisch karakter, gekant tegen elke vorm van dogmatisme en belichaamd in verschillende genootschappen. Ondanks onderlinge verschillen delen ze een gemeenschappelijk humanistisch ideaal, waarin de menselijke waarden centraal staan.


Het doel van de vrijmetselarij is om de mensheid te hervormen en een nieuwe "Tempel van de Mensheid" te bouwen door het vormen van leiders met haar idealen. Dit maakt het tot de "Koninklijke Kunst". Ze streeft naar een universele broederschap om te evolueren naar een algemene menselijke bond gebaseerd op haar principes, waarbij ze zoekt naar wat mensen en volkeren verenigt en tracht wat verdeeldheid zaait, weg te nemen.


De eerste eeuw van de logegeschiedenis wordt door Jac. P. van Term de periode van tweedracht genoemd. De moderne vrijmetselarij ontstond in Londen in 1717, hoewel aanvankelijk slechts met één graad. In 1723 werd de tweede graad toegevoegd, en in 1725 de derde graad, zoals we die nu kennen als Leerling, Gezel en Meester. Er waren echter elders in Groot-Brittannië geheime genootschappen met vergelijkbare doelen als de vrijmetselarij.


Naast de "blauwe" vrijmetselarij deed in 1804 ook de "rode" zijn intrede in Nederland. Tegenwoordig bestaat de loge in Nederland uit vier verschillende stelsels, elk met een eigen bestuur, wetten en financiën.


Bekende Nederlandse logebroeders uit de 18e eeuw zijn onder andere de Grootmeester Baron van Boetzelaar, die in 1793 Willemstad verdedigde tegen de Fransen, en de vice-admiraals Van Kinsbergen en Van Bijlandt, bekend uit de 4e Engelse Oorlog.


In de eerste periode van de moderne vrijmetselarij ontstond ook een organisatie in Nederland die meer dan andere heeft bijgedragen aan de verspreiding en handhaving van loge-ideeën. Dit was de 'Maatschappij tot Nut van het Algemeen', die men wel als een mantelorganisatie van de vrijmetselarij kan beschouwen.


De Maatschappij tot Nut van het Algemeen werd in 1784 opgericht in Edam en verspreidde zich snel door het land. In haar beginjaren tot ongeveer 1830 had ze een min of meer christelijk karakter, met als doel het verspreiden van ethische en maatschappelijke denkbeelden, vooral gericht op onderwijs en neutraliteit.


Toen prinsen Frederik en Alexander aan het hoofd van de Orde stonden, was er weinig ruimte voor politieke actie binnen de Nederlandse vrijmetselarij, gezien hun conservatieve opvattingen. Naarmate het liberalisme in Europa toenam, groeide echter het verlangen om het prinselijk Grootmeesterschap te beëindigen. Dit leidde uiteindelijk tot een overwinning van de oppositie na de dood van prins Alexander in 1884.


De verschillende Loges


In 1804 deed naast de "blauwe" vrijmetselarij ook de "rode" zijn intrede in ons land. Tegenwoordig bestaat de Loge in Nederland uit vier verschillende stelsels, elk met een eigen bestuur, regels en financiën:



De vrijmetselarij in de 21ste eeuw is noch geheimzinnig noch ongewoon; ze opent een heilzaam pad dat zich verzet tegen de tentakels van de religieuze fanatismen. De vrijmetselaar beantwoordt een streven naar vooruitgang door zijn zoektocht naar een spiritualiteit, die bevrijd is van dogma's, en ook door actief te reageren op de uitdagingen van de 21ste eeuw. De vrijmetselaarsorde, een moderne inwijdingsmaatschappij, zet zich in voor een filosofische, filantropische en progressieve benadering.


Aangezien de vrijmetselarij noch een partij noch een kerk is, kan zij geen richtlijnen uitvaardigen met betrekking tot ons tijdelijk leven. Het is door zijn persoonlijke inzet dat de vrijmetselaar de vooruitgang kan bewerkstelligen. Dit vermogen om deel te nemen aan het beheer van de gemeenschap vloeit voort uit een ethische en dus individuele wil, die verder gaat dan de moraal.


Hiervoor moet de hedendaagse vrijmetselaar zich openstellen voor de burgermaatschappij van zijn land, samenbrengen wat verspreid is, zich laten gelden voor de vrijheid van denken, en, zoals Spinoza reeds deed, een duidelijke scheiding tussen burgerlijke en religieuze macht opeisen. In België wordt het tijd dat de vrijmetselarij naar buiten treedt. Niet met betrekking tot de organisatie of de ervaring van de rituelen, maar wel met betrekking tot de specificiteit en de werktuigen die, ondanks alle totalitarismen en obscurantismen, gedurende drie eeuwen actief deelnamen aan de emancipatie van de menselijke conditie.