De Heksenhamer


In 1486 werd het boek Malleus Maleficarum (‘de heksenhamer’) geschreven door de dominicaanse prior Heinrich Kramer en de dominicaanse pastoor Jakobus Sprenger, in opdracht van paus Innocentius VIII. Dit boek, dat op het bureau van elke rechter en magistraat lag en op basis waarvan tienduizenden mensen veroordeeld zijn, betekende het startschot van hysterische heksenjachten, grootschaliger en willekeuriger dan ooit. Het is een werk van pure, onversneden vrouwenhaat, een demonisering van de vrouw in zijn algemeenheid — nog niet eens alleen de heks. Wanneer de boosaardigheid van de vrouw niet zou bestaan, zo bepleiten de auteurs, ‘zou de wereld, zelfs zonder het over heksen te hebben, bevrijd zijn van talloze gevaren” ‘Niemand is schadelijker voor het katholieke geloof dan een vroedvrouw.’ “Vrouwen zijn verstandelijk als kinderen’ ‘De vrouw is van nature leugenachtig. Zij is een geheime vijandin vol zoete vleierij” En: ‘Een zelfstandig denkende vrouw heeft kwaad in de zin.’

Vrouwen zouden door hun zwakke karakter en seksuele onverzadigbaarheid gemakkelijke slachtoffers van de duivel zijn. Ze zouden vrijwillig en wellustig gemeenschap hebben met een 'incubus’, een mannelijke demon, en zo heks worden. In De Heksenhamer stond hoe je een heks kon herkennen (aan moedervlekken en andere heksentekens), hoe je haar kon ontmaskeren (door de waterproef en naaldproef), hoe je haar kon laten bekennen (met marteltechnieken) en hoe ze ter dood moest worden gebracht (haar lichaam in vlammen laten opgaan om haar ziel te wassen).