Geheugenkunst


De geheugenkunst was een verschijnsel dat de Europese cultuur van de klassieke oudheid had geleend. De Romeinse redenaar Cicero was de beroemdste exponent van deze ‘kunstvorm’ en hij bediende zich ervan bij elke toespraak die hij ooit hield. Van koning Jacobus VI weten we dat een van zijn hofdichters hem onderrichtte in de geheugenkunst. De truc bestaat erin dat je je voorstelt een vaste route te bewandelen door een groot gebouw. Elk vertrek staat voor een alinea van je speech. Elk kenmerk, elk element in die ruimte (zoals een kolom, een altaar, het betegelingspatroon van de vloer) staat voor een bepaald punt dat je wilt behandelen. Ervaren beoefenaars van de geheugenkunst konden zo elk woord van een lange uiteenzetting een plaats geven en het zich herinneren.


In de renaissance brachten enkele filosofen de geheugenkunst in verband met de zoektocht naar wijsheid. Het idee was dat God zelf de geheugenkunst toepaste en wel door de ultieme geheimen van het heelal te coderen in de wereld die Hij had geschapen.


De kleine elite van geleerden die de geheugenkunst beoefenden waren de theoretisch natuurkundigen van hun tijd. Het vooruitzicht dat zij boden was ongelooflijk spannend, maar potentieel gevaarlijk. Zou het mensdom de immense omvang wel aankunnen van de zaken die ze op zeker moment zouden onthullen? Wat als de nieuwe waarheid die zich zou ontvouwen in tegenspraak was met de Bijbel? Om die redenen verrichtten sommige intellectuelen van de renaissance hun onderzoek in besloten academies en geheime genootschappen. Hun bevindingen hielden ze voor ‘profane’ ogen verborgen door middel van nog meer geheime codes en symbolen.