Flagellanten – Geselbroeders uit de Middeleeuwen

Tijdens de Middeleeuwen waren regelmatig flagellanten actief. Flagellanten waren geselbroeders – flagellum is het Latijnse woord voor gesel of zweep – die zichzelf pijnigden om in de gunst te komen bij God en rampen af te wenden. De flagellanten waren met name actief in Europa van de dertiende tot vijftiende eeuw.


Achtergrond van het flagellantisme
De zelftuchtiging door middel van geseling kwam op kleine schaal voor vanaf de elfde eeuw, onder Italiaanse kluizenaars. Flagellanten traden voor het eerst in het openbaar op te Perugia in 1260. Het fenomeen verspreidde zich in de veertiende eeuw naar onder meer Bohemen, Polen, Duitsland en de Nederlanden.


In de late Middeleeuwen was er in West-Europa, met name in Thüringen en de Nederlanden, sprake van een crisisstemming. Dit had te maken met onder meer de pest (Zwarte Dood), een hoge eindtijdverwachting, allerlei sociale onrust en misstanden, en de angst voor rampen. Het gevolg was dat groepen christenen besloten om een soort openbare boetedoening te doen in de vorm van collectieve zelfgeseling. In een poging om God gunstig te stemmen, trokken deze flagellanten van stad naar stad. Ze zongen op hun tochten religieuze liederen, baden tot God, waarschuwden de mensen en profeteerden. En altijd geselden ze zichzelf tot bloedens toe.


Werkwijze van de flagellanten

De flagellanten trokken, met name in crisistijd, in optocht van de ene naar de andere stad. De groepen bestonden gemiddeld uit 50 tot 100 personen. Vaak liepen er vaandeldragers en kaarsendragers voorop. Al zingend gingen ze dan naar de plaatselijke kerk, ontblootten hun bovenlijf en bedekten hun onderlichaam met witte doeken. Ze liepen dan rondjes en sloegen zichzelf met gesels. De apotheose van hun theaterstuk was op de knieën vallen, waarna ze zichzelf geselden en jammerden over de zonden van henzelf en die van de wereld. Vaak deed de leider van de flagellantengroep er nog een schepje bovenop door de rest van de groep hard te geselen.

Daarna volgden nog twee geselrondes, die nog wat pijnlijker waren. In ronde twee en drie sloegen de flagellanten zichzelf met zwepen met ijzeren punten. Ze zongen daarbij voortdurend liederen, zoals een lied met de tekst:   ‘Jhesus wert ghelaeft met gallen / Des wille wi alle cruuswijs vallen.’

De geselsessie eindigde met een zogenoemde ‘geselaarspreek’. Dat zou een tekst betreffen die rechtstreeks van God kwam en voor de toehoorders was bedoeld.

Flagellanten op een schilderij van Pieter van Laer


Reactie van de kerk

Paus Clemens VI had in de gaten dat de flagellanten wel eens zijn gezag als vertegenwoordiger van Christus op aarde zouden kunnen gaan innemen. Op 20 oktober 1349 vaardigde hij de bul inter sollicitudines uit. Hierin verbood hij openbare zweepsessies die buiten het officiële kerkgezag om waren georganiseerd. Maar veel effect had de bul niet, want de flagellantenbeweging was inmiddels al erg groot geworden. Volgens de paus was de beweging een initiatief van de duivel en mochten de flagellanten vervolgd worden.


Ondanks een tweede veroordeling in 1417 op het Concilie van Konstanz (1414-1418), dat flagellantentochten verbood, bleven ze daarna nog voorkomen. Met name in Duitsland.


Weetjes over de flagellanten


Bron: Historiek, Enne Koops