Broederschappen; wezenlijk element middeleeuwse samenleving


Broederschappen maakten een wezenlijk deel uit van de laatmiddeleeuwse samenleving. Hun ontstaan valt samen met de opkomst van de steden. Die opkomst betekende een breuk met de traditionele maatschappelijke orde van kerk, adel en (horige) boeren. De stedeling voelde zich vrij van de knellende band met kerk en adel voor wie zijn voorouders veelal nog als horigen hadden gewerkt. Naarmate de traditionele orde aan belang inboette, nam echter binnen de stedelijke gemeenschap de noodzaak toe zelf zorg te dragen voor belangenbehartiging en zorg voor elkaar. Handels- en ambachtslieden verenigden zich zo in gilden met het doel de belangen van de beroepsgroep te bewaakten en regelend op te treden ten aanzien van het wel en wee van de eigen groep. Naast deze gilden met hun sociaal-economische functie, en de schuttersverenigingen met de taak de stad te verdedigen, kenden de steden ook diverse religieuscharitatieve verenigingen. Zij waren primair geënt op devotie, op liefdadigheid en op het lenigen van maatschappelijke nood. Ze worden ook wel broederschappen genoemd. Dergelijke broederschappen waren gebaseerd op sterke interne controle: het lidmaatschap diende verkregen te worden en leden waren gebonden aan bepaalde verplichtingen, het doen van goede werken, het wekelijks bijwonen van de broederschapsmis, het aanwezig zijn bij de begrafenis van een lid, e.d. In de loop van de zestiende eeuw verdween de religieuze oorsprong van de broederschappen meer naar de achtergrond. Na de Alteratie, tweede helft zestiende eeuw, werden de meeste broederschappen opgeheven. Hun gasthuizen trof hetzelfde lot: ze werden geconfisqueerd of kregen een andere bestemming.


Broederschappen