1842 Aan Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken.

‘s-Gravenhage, den 29 November 1842.


Ik heb de eer Uwe Excellentie aan te bieden mijn verslag van den staat der lagere scholen in de provincie Utrecht, welke dit jaar door mij zijn bezocht. Bij vergelijking van dit verslag met dat van 25 Februarij 1837, opgemaakt na mijn eerste bezoek der lagere scholen dier provincie (in 1836) zal het blijken, dat het onderwijs in vele dier scholen sedert is vooruitgegaan, voornamelijk in het Vierde District.

Ik heb toch nu weder, toen als bij alle mijne vorige verslagen van dien aard, mij ten regel voorgesteld het verslag districtsgewijze in te rigten en zulks omdat ik bij mijne schoolbezoeken steeds heb opgemerkt, dat de meerdere of mindere vooruitgang van het schoolonderwijs in de onderscheidene schooldistricten grootelijks is toe te schrijven aan de betrekkelijke paedagogische kunde, ijver en beleid der districtsschoolopzieners, van de wijze hunner schoolbezoeken, aan hunne leiding der werkzaamheden van de onderwijzersgezelschappen, aan den invloed, dien zij weten te oefenen bij de de Plaatselijke Besturen tot het doen eener goede keuze van onderwijzers en het voorzien in de stoffelijke benoodigdheden der scholen. Uit dien hoofde heb ik dan ook, bij ieder district, met een enkelen trek, den schoolopziener vooraan geschetst en achteraan de slotsom van mijne bevinding bij het bezoeken zijner scholen opgemaakt.


Nadat mijn verslag was opgemaakt heb ik vernomen, dat de hoogleraar Arntzenius, schoolopziener des eersten districts, is overleden. Moge zijn opvolger, die van de Katholijke gods dienst zal moeten zijn, de zoo even aangestipte vereischten in zich vereenigen!

Het zij mij vergund onder de bijzonderheden van dit verslag in ‘t bijzonder de aandacht van Uwe Excellentie te vestigen op eenig onwettig school- en huisonderwijs in hetzelve vermeld. Het bepaalt zich tot nog toe tot de twee eerste schooldistricten, en daar eenige scholen derzelve tot het nieuwe vijfde district zijn overgegaan, ook thans tot dit laatste.


In het eerste district is er te Utrecht eene onwettige meisjesschool, van zekere Juffrouw Wormer; te Ijsselstein eene onwettige jongensschool van Fransen in spijt van een regterlijk vonnis tegen hem en wordt er ook hier onderwijs gegeven door zekeren Huisman, zonder eenige acte van toelating. Iets dergelijks heeft plaats te Maarssen (hetwelk onlangs tot het nieuwe vijfde district is overgegaan) waar zich buitendien eenige geestelijke zusters hebben nedergezet en lager onderwijs blijken te geven, onder voorwendsel dat zij leeren breijen, naaijen en bidden.

In het tweede district heb ik te Baambrugge en te Breukelen nog steeds dezelfde onwettige Fransche kostscholen aan den gang gevonden, welke ik er bij mijn vorig bezoek reeds had aangetroffen. Eindelijk heb ik in de gemeente Laag-Nieuwkoop, toen nog onder het tweede, thans onder het vijfde district behoorende, eene onwettige school opgezocht. Zij is wel, kort nadat ik den Gouverneur der provincie 19) van het bestaan derzelve had kennis gegeven, gesloten. Doch thans weder geopend en bezocht door een grooter aantal kinderen, dan hetwelk ik er gevonden heb, zooals mij stellig verzekerd is.


Eindelijk is er nog eene school, waarbij ik mij verpligt acht Uwer Excellenties aandacht meer bijzonder te bepalen; het is geene onwettige, het is de gemeenteschool te Woudenberg in het derde district, de slechtste der provincie. De Heer Gouverneur is er door mij mede bekend gemaakt en er zullen maatregelen genomen zijn om in dezen jammerlijken staat te voorzien. och op welke wijze en met welk gevolg is mij onbekend.

Indien het derhalve Uwe Excellentie zal behagen het onwettige onderwijs in de provincie Utrecht tot het onderwerp eener aanschrijving aan het Utrechtsche Provinciale Bestuur te maken, zoude ik in bedenking geven om de gemeenteschool van Woudenberg daarbij op te nemen.