Economie in de Nederlanden in de 15e eeuw
Het economische zwaartepunt lag in de 15e eeuw nog steeds in het Zuiden van Nederland, in Brabant en Vlaanderen. Steden zoals Antwerpen, Gent, Brussel en Brugge waren met meer dan 30.000 inwoners een van de grootste steden van Europa. De Hollandse steden hadden alleen maar 15.000 inwoners en minder (North, blz. 11). Brugge en Antwerpen waren de belangrijkste steden en centrum voor de handel met andere regios in Europa. Doek uit Vlaanderen en Brabant, leer uit Zuid-Europa, pelzen en was uit het Oosten en kruiden uit het Middellandse Zeegebied en Azië werden hier verhandeld. Handelaren uit vele verschillende steden van Europa vestigden zich hier.


Economie in de Nederlanden in de 16e eeuw
De zo genoemde “Moedernegotie” betekent de handel vooral met graan. Omdat er niet genoeg graan voor de groeiende bevolking was, werd er graan uit de buurlanden en Oostzeegebieden, b.v. Danzig, ingevoerd. “Na de Vrede van Spiers van 1544 erkenden Lübeck, de machtigste Hanzestad, en het Wendische Verbond hun nederlaag: voortaan was de Oostzee voor de Hollanders vrij toegankelijk. Blijkens de lijsten van de Sonttol voer rond 1600 zo'n 50% van alle schepen die de Sont passeerden onder Nederlandse vlag. Vanaf 1615 was ook vrijwel alle handel op Rusland in Nederlandse handen”

In deze tijd kwamen er ook veel vluchtelingen naar Amsterdam. Nadat Antwerpen was gevallen aan het Spaanse Habsburgse Rijk in 1585 kwamen er veel mensen van daar naar Amsterdam, vooral protestanten. Joden uit Portugal kwamen omdat ze voor de regressies moesten vluchten. De Duitsers vluchtten voor oorlogen. Deze mensen brachten veel ambachtelijke kennis mee, er werden vele producten van de ingevoerde goederen geproduceerd, en in Amsterdam en Holland bloeide de handel en daarmee ook de hele economie op.

Door de ontdekking van nieuwe continenten door Spanje, Portugal en Engeland nam de  handel met deze gebieden door schepen in een grote maat toe. De Nederlandse vloot was de grootste in de wereld. Later kwam ook Engeland op dit niveau, maar toen waren ze nog bezig met het voeren van oorlog tegen Frankrijk. Zo konden de Nederlandse handelaars van hun succes genieten. Destijds zou je in de Amsterdamse magazijnen goederen van bijna alle landen kunnen vinden. In tegenstelling tot andere handelssteden zoals Venetiё, Brugge, Neurenberg of Lübeck specialiseerden zich de Amsterdamse handelaars op massagoederen, b.v. graan, wijn, huiden, zout wol enz., terwijl de andere steden meer met luxe goederen handelden.


Economie in de Nederlanden in de 17e eeuw

Na zich in enkele decennia te hebben vrijgevochten van het Spaanse gezag ontwikkelde het land zich tot een internationale grootmacht. Zowel in Azië en Afrika als in Amerika beschikte de Republiek over een aantal zeer winstgevende koloniën. Maar het fundament van de rijkdom werd gelegd met de handel in Europa: de graanhandel op het Oostzeegebied of moedernegotie.


De handel met de landen rond de Oostzee die door kooplieden uit Amsterdam vanaf de Late Middeleeuwen werd gedreven. Deze handel vormde de voornaamste bron van de welvaart in Amsterdam, waardoor de stad zich kon ontwikkelen van een weinig belangrijke plaats tot het economische centrum van Holland en de stapelplaats van Europa.


Na de Spaanse overheersing heeft Nederland een nieuwe, republikeinse staatsvorm gekozen. De samenleving in Nederland werd veel minder door het feodalisme gekenmerkt dan in andere landen en hierdoor was de arbeidsmarkt veel vrijer. Een andere factor die ervoor zorgde dat de economie zo goed liep, was het feit dat er in de Republiek een uitgebreide markt bestond voor het lenen en uitlenen van geld. Hierdoor konden mensen, bedrijven of de staat, die graag investeringen of uitgaven wilden doen, gebruikmaken van het gespaarde geld van iemand anders. Deze financiële markt vergemakkelijkte dan ook het doen van investeringen in potentieel winstgevende bedrijven of staatsorganisaties zoals bijvoorbeeld de VOC.


Een derde reden voor de economische voorspoed was de technologische voorsprong die de Republiek tijdens de Gouden Eeuw op veel andere landen had. Doordat de Republiek een relatief diverse, open en tolerante samenleving kende, was het gemakkelijker om ideeën en uitvindingen te ontwikkelen. Op bijna ieder terrein liep de Republiek voor op het buitenland. Een bekend voorbeeld van zo'n 'noviteit' is het fluitschip, dat de Nederlandse zeevaarders een groot voordeel gaf ten opzichte van veel andere zeevarende landen.


Een laatste belangrijke oorzaak voor de economische voorspoed was de spilfunctie die Amsterdam kreeg in de wereldhandel. In Amsterdam begon er langzamerhand een stapelmarkt te ontstaan, waarbij bijna alle informatie, goederen en diensten op een relatief kleine plek aanwezig waren.


Economie in de Nederlanden in de 18e eeuw
De rijke kooplui en regenten hadden inmiddels een nieuwe manier van inkomsten weten te verwerven. Met hun verdiende geld belegden zij door middel van investeringen in de ondernemingen en de activiteiten van anderen. Hiermee verdienden zij veel geld door de inkomsten van rente over het door hun geleende kapitaal. Zo konden ze relatief gemakkelijk en zonder al teveel inspanningen geld verdienen: achterover leunen en geld binnenhalen. En dit had zijn weerslag op het ondernemersklimaat in de Republiek. De handelsgeest uit de Gouden Eeuw maakte plaats voor een belegen, verzadigde tevredenheid. Positief gevolg was echter wel dat de financiële sector in de Republiek en met name in Amsterdam enorm groeide.


De elite van de Republiek keek ondertussen steeds meer naar Frankrijk. De Verlichting en de daaruit voortkomende ideeën spraken de regenten en rijke kooplui aan. Het werd chique om Frans te spreken. Dit onder meer om een duidelijke afstand te creëren tussen hen en de rest van de bevolking waar op werd neergekeken. De regenten en hun vrouwen neigden naar de Franse manier van leven en haalde inspiratie uit Franse literatuur, het classicisme en schilderkunst.


Inmiddels stond de Republiek aan de vooravond van een ontwrichtende tijd: de overheersing van Frankrijk. In 1789 hadden revolutionairen in Parijs de Bastille bestormd en daar de macht gegrepen. Revolutionaire legers begonnen aan een veldtocht in Europa met een ongekende hardheid. Ook de Republiek werd aangevallen. In 1792 zwermden Franse legerdivisies de Nederlanden binnen. De gevluchte patriotten sloten zich aan bij de Fransen en vormden een Vreemdelingenlegioen dat in 1795 onder gezag van de Fransen tegen de soldaten van de Republiek begonnen te vechten. De bekende Hollandse Waterlinie, die om Holland en Utrecht liep, had in de winter van 1795 geen nut als verdedigingslinie: de rivieren waren bevroren en de Fransen benutten dit om op te trekken naar Holland en Amsterdam. Hierop vluchtte Willem V naar het veilige Engeland. De Franse Tijd was aangebroken.


De economie in de Nederlanden in de 19e eeuw
De regering van koning Willem I bevorderde sterk het aanleggen en moderniseren van de infrastructuur. De industriepolitiek was gericht op een verdere ontplooiing van de bedrijvigheid in de zuidelijke provincies. Door onder meer het oprichten van de Industriebank in 1822 en het verstrekken van exportpremies stimuleerde de koning de industrie in Wallonië. In Maastricht was in de eerste helft van de 19e eeuw ook al sprake van aanzienlijke industrialisatie. Dit kwam doordat de stad zich dicht bij het industrieel verder ontwikkelde Luik bevond, vanwaar kennis en grondstoffen konden worden betrokken. Met name ondernemers als Petrus Regout zijn van grote invloed geweest op de industriële ontwikkeling van de stad. De aardewerk- en metaalindustrie speelden hier een belangrijke rol. Het Noordelijk deel van het koninkrijk bleef gericht op handel en landbouw.


Het waren de liberalen onder leiding van Thorbecke die vanaf 1840 de door Willem I in precaire toestand achtergelaten overheidsfinanciën gezonder wisten te maken en bovendien de vrijhandel bevorderden. Daarbij zorgde de invoering van het cultuurstelsel in Nederlands-Indië vanaf 1830 voor extra inkomsten uit de koloniën. De opheffing van handelsbeperkingen bracht een sterke concurrentie van buitenlandse industriële producten met zich mee. Voorlopig werd vooral geïnvesteerd in de landbouw.


De uitvinding van de stoommachine was een grote verbetering in de manier waarop machines aangedreven konden worden. De reden waarom dit in Nederland niet meteen aansloeg is dat de Nederlanders veel geïnvesteerd hadden in wind- en watermolens. Stoommachines worden gestookt met kolen. Kolen waren echter relatief duur in Nederland, de enige plaats waar kolen gedolven werden was Zuid-Limburg. Limburg is echter periferisch gelegen ten opzichte van het economisch centrum in de kustprovincies.


Toen echter vanaf 1860 de overheidsfinanciën weer waren gesaneerd kon de Nederlandse overheid investeren in nieuwe infrastructuur zoals het Noordzeekanaal, dat tussen 1860 en 1876 werd aangelegd, en de uitbreiding van het spoorwegnet. Dit deed de prijs van steenkool, ook buiten de mijnbouwgebieden, sterk dalen, zodat deze grondstof in het hele land beschikbaar kwam.