Stuiver, vierduit en dubbeltje

halve duit of penninkje een duit vierduit of 2½ cent zilveren stuiver nikkelen stuiver of avondkwartje 2 stuiver dubbeltje

De stuiver was oorspronkelijk onderverdeeld in 8 duiten of in 16 penningen. Voor 1816 werd in de Republiek der Verenigde Nederlanden gerekend met guldens, stuivers en penningen. Een (Carolus) gulden bestond uit 20 stuivers en een stuiver uit 16 penningen. In Nederlandse teksten van vóór 1816 vindt men dus wel bedragen als f 10-12-4, ofwel 10 gulden, 12 stuivers en 4 penningen. Na de invoering van het decimale stelsel in Nederland aan het begin van de 19e eeuw werd de stuiver officieel vervangen door een muntje met een waarde-opdruk van 5 cent. In de volksmond bleef dit muntje de naam stuiver dragen. f 10-12-4 komt overeen met 10,6125 gulden in ons huidige decimale stelsel.


Toen men onder koning Willem III munten van hogere kwaliteit zilver ging slaan, werd de stuiver zeer klein: ongeveer een millimeter kleiner dan een dubbeltje en veel platter. Het gehalte lag toen op 640/1000 en onder Willem I 569/1000.

Doordat de munten van hoogwaardig zilver meer onderhevig waren aan slijtage, werden deze zilveren stuivers zo kwetsbaar, dat men begin twintigste eeuw besloot stuivers in nikkel te gaan slaan. Deze bleken in de praktijk te veel op kwartjes te lijken, waardoor voor dit type stuivers de naam 'avondkwartje' ontstond. De uiteindelijke oplossing bestond uit een vierkante stuiver met afgeronde hoeken, zonder wapen of kop, maar met een bloem op de voorzijde. Ook de zinken stuivers tijdens de Duitse bezetting waren vierkant.


Overzicht stuivers 1818-1982