Het beleg van 1457


Rudolf van Diepholt was in 1455 overleden doch zijn dood verminderde de tweespalt in het Sticht niet integendeel. Amersfoort ergerde haar zusterstad in hoge mate door de talrijke ballingen, uit Utrecht verdreven, binnen haar poorten te laten zodat de overheersende partij tot verovering van Amersfoort besloot. Tot tweemaal toe werd in het jaar 1457 een dergelijke aanslag beproefd; de hierbij veroorzaakte, aanzienlijke schade aan de vestingwerken hebben hun weerslag gevonden in de stadsrekeningen van vermeld jaar, waar een lange reeks van herstellingen wordt verantwoord. Er wordt gewag gemaakt van het ophalen van stenen uit de gracht, het dichten van gaten, het in orde brengen van poort- en torendaken alsmede „koirhusen”, het rechtzetten van balken, het plaatsen van nieuwe windvanen en makelaars, het aanbrengen van gehengen; een eindeloze opsomming. De aanvallers schijnen het onder meer ook op de Monnikendam gemunt te hebben want meester Peter uit de Nieuwstraat heeft 13 dagen „op monickdam aent rat en aent huyskcn gewerkt”. Onder meer had hij „twee hoefde dair men dat heck op monickendam mede opwynt mit schiven" weer gebruiksklaar gemaakt.


Men had bovendien schade toegebracht aan de O.L. Vrouwetoren en de St. Joristoren terwijl de leidekker voorts het nodige te doen had op het dak van het stadhuis. De Utrechtenaren hadden er dus wel duchtig op los geschoten.


Daarnaast viel er in de straten het nodige te beredderen. De noodschuttingen op bepaalde zwakke plekken langs de muren opgericht konden weer verdwijnen terwijl ook het plaveisel, dat men inderhaast uit de straatjes achter de muren had opgebroken, weer moest worden teruggelegd. Werkzaamheden, waarvoor diverse personen materialen hadden geleverd welke thans moesten worden vergoed.


Tenslotte betaalde de magistraat premies uit aan sommigen, die zich bizonder verdienstelijk hadden gemaakt bij het blussen van branden. In de eerste plaats de „gesellen van de spoyen, want si die van Utrecht vuolchden doe sy vuer in geschoten hadden by nacht”.


Bron: Zeven eeuwen Amersfoort