Hulponderwijzer in Waddinxveen rond 1870 door P. Milaan


‘In De Wekker (een weekblad voor onderwijs en opvoeding - red.) vond ik de oproeping voor een hulponderwijzer te W. (een bloeiend dorp in Z.H.) op een salaris van fl 350,- en, daar vele andere maar fl 300,- loofden, solliciteerde ik. Na een proefles was ik van de 25 liefhebbers de uitverkorene. Met 1 januari 1869 zou ik in functie treden terwijl per brief afgehandeld werd, dat ik bij ‘Mijnheer’ (hoofdonderwijzer J.W. Regt - red.) kost en inwoning zou vinden tegen betaling van fl 5- per week,

Op nieuwjaarsdag arriveerde ik tegen den avond te W. en werd in den familiekring van den patroon allerhartelijkst ontvangen, zoö dat het me opmonterde, want waarlijk, ik zag wel wat tegen de toekomst op. Na een gezellige avond klonk het welterusten en mijn collega, de andere hulponderwijzer leidde me naar ons gemeenschappelijk verblijf. Een zijdeur die in de school uitkwam uit een zijgang van de schoot door, en daar stond ik in ons kamertje. Stel U voor een vertrek van 4 m. lang en 2, 5 m. breed. Aan een der smalle zijden een verhevenheid van een halve meter, afgedekt door een zwaren zerk steen (later hoorde ik dat daaronder de regenput was) en daarop een ledikant voor ons beiden. Aan de lange zijde een paar boekenplanken en daaronder onze koffers. Onder het raam een geverfd tafeltje met twee waschstellen en daarbij twee stoelen. Voor de rest: vier naakte witte muren en een geverfde vloer zonder eenig bewijs van kleedje of mat. Ik stond stom rond te zien tot er eindelijk uitkwam. Is dat voor ons.”?’ De kou, joeg ons vlug naar bed. Toch sliep ik goed tot in den vroegen morgen een bons op de deur en het geroep van ‘koffie!’ me deed ontwaken. ‘Wat nu ‘ was mijn vraag, toen we gekleed waren, ‘Ga maar mee’, was ‘t antwoord, ‘de kachels aanmaken,’ Ik volgde, deed als hij, en maakte een schoolkachel aan.


Ontbijten in de familiekring en naar school terug.

De school! Eén groot lokaal met verwulfde zoldering, ramen aan een der lange zijden, een vochtigen steenen vloer met planken in de paden en lange banken voor acht leerlingen. De hoogste klasse omstreeks 50 leerlingen, daarnaast de middenklasse, verdeeld in twee afdeelingen: een groote van ca. 90 teerlingen en een kleinere van 50 leerlingen. De patroon had de hoogste en mijn collega de middelklasse voor zijn rekening, bijgestaan door een kweekeling, Nieuwsgierig keek ik al rond naar mijn deel. Daar ging de bel, de leerlingen kwamen binnen en een paar minuten later bracht de patroon me naar mijn werkkring. Wij staken het speelplein over en daar stond een houten loods van ruwe planken getimmerd. We traden binnen en, neen, nooit vergeet ik dien eersten aanblïk. Daar zag ik drie afdeelingen door breede paden gescheiden. Achterin oploopende als in een paardenspel! Middenin de volgende groep en bij de deur de hoogste leerlingen. Bijna klankloos kwam mijn vraag eruit: ‘Hoeveel kinderen zitten hier wel?’ En, of het heel gewoon was, antwoordde de patroon: ‘Zowat honderdvijftig.’ Ik stond sprakeloos, gewoon als ik was aan een nette school en kleine klassen. Ik vergeet bijna nog, dat er voor de laagste afdeeling een laag bankje stond zonder schrijftafel voor een tiental kleuters.


Terwijl ik een der hoogere afdeelingen liet lezen, zou de patroon mij laten zien, hoe met de laagste op bord gewerkt moest worden. Eerst verscheen een rij klinkers, dan een idem medeklinkers en vervolgens al de lesoefeningen van Prinsen, Zoodra een letter of wooordje geschreven was, noemde de geheele afdaling, voorzover hun wetenschap reikte het in koor op. Was het bord vol dan hoofdelijk elk een rij en tenslotte alles enige malen in koor. Kooroefeningen en nog eens kooroefeningen waren het hoofddeel van het proqramma.’