Nederland werd niet rijk door het calvinisme     (Paul Kok– 8 januari 2009)


Volgens geschiedenisdocent Paul Kok zijn carrière maken en hard werken eerder kapitalistische dan calvinistische deugden.


Wat is nu precies ’calvinistisch’? Meestal geldt het niet als een compliment. Soms wel: striptekenares en theologe Margreet de Heer benoemt in haar stripverhaal (Trouw, 2 december) positieve, typisch ’calvinistische opvattingen’: carrière maken, hard werken, sporten, diëten, oud worden, zelfbeheersing en monogamie.


In wezen geeft zij een opgeleukte versie van wat wel bekendstaat als de ’Weber-these’. Die stelt dat in de zestiende en zeventiende eeuw vooral in landen met calvinistische normen de ondernemerselite voor economische bloei zorgde. Hard te werken en sober te leven was het motto; de winst werd in het bedrijf geïnvesteerd. De Gouden Eeuw in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden geldt als schitterend voorbeeld.


Deze misvatting over wat ’calvinistisch’ is, leidt een hardnekkig bestaan. Historici, onder wie de Britse historicus Tawney, hebben al vaak uitgelegd dat het handelskapitalisme is ontstaan in het katholieke Italië, en later in het (alweer) katholieke Vlaanderen, met Antwerpen als vroege metropool. Vervolgens verschoof, tijdens de Tachtigjarige Oorlog, het economisch zwaartepunt naar Amsterdam. Daar waren de meeste kooplieden... katholiek. Tawney wees – om aan te geven dat er van de Weber-these niet veel klopt– ook op het voorbeeld van Schotland, zeer calvinistisch, maar straatarm.


Van calvinistische zelfbeheersing was in de Gouden Eeuw trouwens bij de (calvinistische?) elite al helemaal geen sprake. Een enkele blik op de vele kapitale panden langs de Amsterdamse grachten en de buitenverblijven die door Amsterdamse ‘vorsten’ langs de Vecht werden aangelegd, leert dat veel van het verdiende geld juist niet werd gespaard of in het eigen bedrijf werd geïnvesteerd, maar dat er op grote schaal van werd genoten. Tenminste door de rijke kooplieden en hun nakomelingen.


Margreet de Heer noemt ook calvinistisch voorgestelde kenmerken als ’oud worden’, ’sporten’ en ’diëten’. Dat is misschien ingegeven door de bijbelse, niet per se calvinistische opvatting dat het lichaam een tempel is waarmee de mens niet al te ruig mag omspringen. Maar is ’oud worden’ volgens het calvinisme een doel op zich? Dat staat juist diametraal tegenover de calvinistische gedachte van het aardse leven als een tranendal. Daar wil je toch echt niet lang vertoeven!


Aan de andere kant moest men het aardse leven volgens Calvijn ook weer niet versmaden: het behoorde volgens hem tot de gaven van God. Een en ander leidde tot de calvinistische opvatting van een sober leven; de mens is tenslotte geen vaste bewoner van deze wereld, maar een pelgrim, die zich niet te veel moet hechten aan aardse goederen.


Los van de vraag of dergelijke denkbeelden ooit op grote schaal in praktijk werden gebracht, is het duidelijk dat deze calvinistische visie op het leven juist niet wordt weerspiegeld in zaken als carrière maken, hard werken en oud willen worden. Werken om de ander te dienen: deze inderdaad hoog gegrepen basisgedachte van het calvinisme is versimpeld en vergeten.


Wat tegenwoordig vaak ’calvinistisch’ heet, betreft in werkelijkheid kapitalistische ’deugden’. Daarin volgt men helaas het voorbeeld van de Amsterdamse predikanten die rond 1600 protesteerden tegen de schandalige winsten van de VOC. Maar na een aantal jaren begroeven zij de strijdbijl. Ze schikten zij zich in het ’schema’ van hun en onze wereld: dat van het kapitalisme.


Trouw, 6 december 2008


Bron:  Trouw