Koggeschip

Bremer kogge uit  1380


De ‘kogge’ verscheen als type rond het jaar 1200 en was ontwikkeld uit het Vikingschip, meer bepaald het type zeegaand vrachtschip hiervan, ook wel knarr genaamd. Het was gebouwd op rechte kiel en stevens en had een geheel of gedeeltelijk dek. Het belangrijkste kenmerk is dat zij de ontwikkeling hebben gemaakt naar het stevenroer. Er was een enkel dwarsgetuigd zeil, aan een midscheeps of in latere tijd een iets voorlijker geplaatste mast.


Hanze kogge omstreeks 1475


Een kogge kon aanzienlijk meer vracht vervoeren dan de knarr. Het laadvermogen lag tussen de 200 en 250 ton en de lengte was tot zo'n 30 meter. De grotere vracht betekende dat de kogge meer kracht, dus wind, nodig had om te kunnen varen dan de knarr. Koggen hebben in de tijd van circa 1200 tot circa 1450 een groot succes gekend. Ze waren al veelvuldig ingezet in de Oostzee en Noordzee en rond 1300 drong dit scheepstype ook door tot de Middellandse Zee. De kogge werd veel gebruikt door de Hanze en werd ook wel Hanzekogge genoemd.

Het is als vrachtschip verdrongen door de hulk.


De Kamper Kogge is een reconstructie van een wrak uit 1336 dat gevonden is in de Flevopolder ter hoogte van Nijkerk. Naast informatie uit dit wrak is ook archiefonderzoek gedaan om zo veel mogelijk oorspronkelijke informatie in de reconstructie te kunnen verwerken. In de middeleeuwen werd een kogge in vier maanden tijd gebouwd.





Gegevens van het schip:
- Holte, dek - vlak: 3,4 m.
- Gewicht: 45 ton.
- Waterverplaatsing inclusief ballast: 70 ton.
- Laadcapaciteit: 60 ton.
- Zeiloppervlak: 144 m2.





De Straat van Gibraltar, de enige doorgang naar de Atlantische Oceaan, was namelijk niet zo lieflijk. Hier bestonden wel gevaarlijke stromingen, die lange tijd te machtig waren voor het doorsnee middeleeuwse schip. Af en toe werd wel geprobeerd om er doorheen te varen, maar dat werd nooit een succes.
Het gevolg was dat de mediterrane zeevaart lange tijd een op zichzelf staand geheel bleef, dat niet was verbonden met andere Europese zeevaart.

De Zuid-Europese scheepvaart maakten daardoor lange tijd een eigen ontwikkeling door, waarbij er vooral galeien werden gebouwd. Een traditie die tot ver in de Oudheid terugging.


Het belangrijkste kenmerk van de galei was dat het een meerdeks schip was, met een apart dek voor roeiers. Dat was afgezonderd van het laadruim en van het bovendek waarop passagiers konden meevaren. Andere schepen uit de Oudheid en Middeleeuwen hadden maar één echt dek en vaak ook geen apart laadruim.
De galei was een zeilschip, dat gebruik maakte van grote vierkante zeilen. Door het roeidek was er echter ook plaats voor een uitzonderlijk grote hoeveelheid roeiers. Deze roeiers waren nodig omdat het grote en zware schepen betrof, die anders maar moeilijk vooruitkwamen.

In latere tijden zou de galei zich verder ontwikkelen. De Grieken en Romeinen zouden hun eigen galeien gaan bouwen die een stuk groter en langer waren dan de Fenicische voorgangers.
De Grieken bouwden binnen dit kader ook de enorme 
trireem. Dat was een galei met speciale dekken waarop wel drie roeiers naast elkaar konden roeien. Daarnaast was er een 'bireem' met twee rijen roeiers.
Ondertussen werd de galei gebruikt voor zowel oorlogvoering als voor het vervoer van goederen en personen.

In de Middeleeuwen bleef de galei het belangrijkste scheepstype op de Middellandse Zee, al kwamen er wel vernieuwingen


Mediterrane  handelsschepen

Het belangrijkste kenmerk van de galei was dat het een meerdeks schip was, met een apart dek voor roeiers. Dat was afgezonderd van het laadruim en van het bovendek waarop passagiers konden meevaren. Andere schepen uit de Oudheid en Middeleeuwen hadden maar één echt dek en vaak ook geen apart laadruim.
De galei was een zeilschip, dat gebruik maakte van grote vierkante zeilen. Door het roeidek was er echter ook plaats voor een uitzonderlijk grote hoeveelheid roeiers. Deze roeiers waren nodig omdat het grote en zware schepen betrof, die anders maar moeilijk vooruitkwamen.

In latere tijden zou de galei zich verder ontwikkelen. De Grieken en Romeinen zouden hun eigen galeien gaan bouwen die een stuk groter en langer waren dan de Fenicische voorgangers.
De Grieken bouwden binnen dit kader ook de enorme 
trireem. Dat was een galei met speciale dekken waarop wel drie roeiers naast elkaar konden roeien. Daarnaast was er een 'bireem' met twee rijen roeiers.
Ondertussen werd de galei gebruikt voor zowel oorlogvoering als voor het vervoer van goederen en personen.

In de Middeleeuwen bleef de galei het belangrijkste scheepstype op de Middellandse Zee, al kwamen er wel vernieuwingen



De cocca, kasteel

De cocca leek met name op de kogge doordat het een langere romp had dan de meeste Zuid-Europese handelsschepen, die altijd wat bol waren gebleven.
Er bleven echter ook verschillen. Vroege modellen van de cocca hadden vaak twee masten, terwijl latere modellen er soms wel vier hadden. Ook bleven ze latijnzeilen gebruiken, soms uitsluitend en soms in combinatie met een vierkant zeil. Koggen hadden maar één mast met een vierkant zeil.
Cocca's hadden bovendien een overhangende uitbouw boven de boeg. Deze zou na de Middeleeuwen typerend worden voor 'galjoenen' en soms zelfs idiote afmetingen aannemen. Bij de cocca bleven de uitbouwen echter nog bescheiden


In de middeleeuwen werden de Zuid-Europese handelsschepen steeds meer beïnvloed door de Noord-Europese schepen en dan met name de ‘kogge’. Op dat moment het belangrijkste Noord-Europese handelsschip. Daarvoor waren twee belangrijke redenen:


1. De kogge werd door Noord-Europeanen in de Middellandse zee ingezet om kruisvaarders naar Palestina te brengen.

2. De Kogge was een stevig schip dat het steeds beter lukte om de Straat van Gibraltar te slechten.


Het resultaat was de zogeheten ‘cocca’ een naam die erg lijkt op ‘kogge’. Dat werd het voornaamste handelsschip van de handelssteden Venetië en Genua in hun bloeiperiode.


Volume van de Middeleeuwse zeevaart

De hierboven genoemde vernieuwingen kwamen te laat om de Middeleeuwen te voorzien van een daadwerkelijk bloeiende scheepvaart. Het volume was daarvoor te laag. Dat was het gevolg van het beperkte tonnage dat de schepen vanwege hun constructie konden vervoeren. Dat werd in de twaalfde eeuw wel beduidend beter door de kogge die tot 200 ton kon vervoeren, maar relatief gezien was dat nog steeds beperkt. Hoewel de Duitse hanzesteden een goede handel op de Oostzee konden opzetten door de kogge.

Dat neemt niet weg dat als men de currach uit de 6de eeuw vergelijkt met de driemasters die tegen het eind van de Middeleeuwen uit Spaanse havens vertrokken, het duidelijk is dat de scheepvaart gedurende die duizend jaar een enorme ontwikkeling heeft doorstaan.


Kostbare handelswaar

De meest kostbare handelswaar uit het Middellandse-Zeegebied kwam voornamelijk uit Italië. Daarbij komt dat Venetië het einde was van de enorme middeleeuwse zijde-route. Veel kostbare goederen kwamen via deze weg uit Azië naar Europa zoals: zijde, brokaat, gouddraad, kostbare verfstoffen en bont. Maar ook edelstenen o.a. safieren en smaragden. Vreemdsoortige schelpen, maar ook specerijen, peper, thee, oliën, opium, ongekende parfums en Chinees porselein. Uit de omgeving van Livorno, de latere vrijhaven,  kwamen ongekende curiosa, lakense stof, zilveren en gouden sieraden en veel Italiaanse wijnen. Ook papier en buskruit werd tot de groep kostbare handelswaar gerekend.


Het vervoer van kruisvaarders

Tussen 1147 en 1270 werden er acht kruistochten georganiseerd om Palestina te ontzetten van moslims. De beste manier om er te komen was per boot. Vanuit Zuid-Franse en Italiaanse havens als Marseille, Venetië en Genua vaar je er recht naar toe, ookal is de afstand nog steeds honderden kilometers.


Het moge echter duidelijk zijn dat dit, iedere kruistocht opnieuw weer, een enorme logistieke operatie was. Niet in de laatste plaats omdat de vele deelnemende ridders dienden te worden overgezet met paard, zware bepantsering en al.
Om dit transport te regelen lieten de vaak Noord-Europese organisatoren kogges bouwen in Zuid-Europa, waarschijnlijk omdat deze groter waren dan de mediterrane vrachtschepen.

Na enige tijd werden de boten aangepast op het vervoer van paarden. Daarbij werden de paarden onder in het schip geleid, waarna de laaddeur dicht werd gebreeuwd omdat deze helemaal onder water kwam te liggen. Sommige paardenboten kregen een plankier dat bij aankomst werd uitgelegd. Daardoor kon de ridder direct vanuit het schip met zijn paard het land op rijden. Dat was geen overbodige luxe aangezien de ontvangst op de Palestijnse kust vaak geen warme was. Een snelle landing met gevechtsklare ridders kon dus noodzakelijk zijn.



Bron: kogge /  zuid-europese handelsschepen  / scheepstypen in de middeleeuwen

           Vervoer in de Middeleeuwen